Als tweede kind uit een muzikaal gezin waarin vier van vijf dochters professioneel muziek maken, groeide ze op in Nijmegen en studeerde daarna in Amsterdam bij Herman Krebbers (voormalig concertmeester van het KCO). Haar vader is huisarts en haar moeder zong veel en speelde piano. Daar komt vast het muzikaal talent van de dochters vandaan. Ze hebben een abonnement op de Z-serie en volgen hun kinderen nog steeds op de voet.
Marleen was tweeëntwintig en studeerde nog toen ze een advertentie in de krant las en besloot om te solliciteren bij het KCO. Het leek haar een goede oefening om tegen het einde van haar studie eens een proefspel te gaan doen. Aanvankelijk solliciteerde ze op de baan die aan Marijn Mijnders werd toegekend, maar ze werd wel gevraagd een maand later nogmaals voor te spelen voor de baan van plaatsvervangend aanvoerder van de tweede violen. Ze kreeg de baan en anderhalf jaar speelde ze opnieuw voor om een plek bij de eerste violen te bemachtigen. Zo belandde ze samen met Keiko Iwata op de respectievelijk vijfde en zesde stoel.
Omdat ik constateer dat tweede-violisten regelmatig wisselen van vioolgroep, wil ik graag weten waarom dat blijkbaar een zo gewilde carrièresprong is.
ʻIk zing graag en het liefst zing ik dan het melodietje,ʼ legt Marleen uit. ʻKortom, als eerste violist speel ik voornamelijk de melodie en daar voel ik me prima bij. Toen ik solliciteerde op deze baan, belde de toenmalige directeur Willem Wijnbergen me op met de mededeling: “Realiseer je je dat je dan geen aanvoerder meer bent en je minder gaat verdienen en meer zult spelen? Weet je zeker dat je dat wilt?” Maar ik heb er nooit spijt van gehad.ʼ
Eenmaal vast in het zadel bij het KCO ging ze zich op haar vijfentwintigste afvragen of vioolspelen het enige was wat ze voor de rest van haar leven zou doen en of ze zich daarnaast niet beter verder kon ontwikkelen. Omdat ze altijd al graag zong, ging ze alsnog een zangstudie doen bij Margreet Honing buiten het conservatorium om. Na een paar jaar vond haar docent dat het tijd werd om audities te gaan doen. Daar schrok ze behoorlijk van want dat was nooit echt haar bedoeling geweest; haar baan bij het KCO heeft altijd voorop gestaan. Ze was op dat moment zwanger van haar eerste kind en stiekem wel blij om dat als alibi te kunnen gebruiken.
Ik constateer dat ze met haar inmiddels zesenveertig levensjaren toch een schijnbaar eeuwige jeugd heeft behouden, ondanks een gezin met twee kinderen die ieder op hun eigen manier veel aandacht vragen, de steeds toenemende werkdruk en het spelen van veel kamermuziek. Ze lacht als ik haar complimenteer en licht toe: ʻIk bezit een gezond positivisme en kan goed relativeren. Na tegenslagen denk ik eerder “op naar morgen”, dan dat ik in iets blijf hangen. Ik merk dat ik de zaken vaak een draai geef zodat er beter mee te leven valt. Verder is spelen in het orkest voor mij meer dan werk. Muziek maakt mij echt gelukkig. En vioolspelen is gewoon een lekkere fysieke bezigheid. In combinatie met goede collega's met wie ik vaak ook nog veel lol heb, maakt dat er voor mij geen leukere baan denkbaar is. Met de Ebonyband, die zijn hoogtijdagen beleefde met veel nieuw en onbekend repertoire, werd dit nog meer bevestigd.ʼ
Het liefst wil ik horen wat er in bijna een kwart eeuw KCO nu werkelijk is veranderd, maar volgens Marleen zijn die verschillen marginaal. Nieuwe, jonge collega’s werden soepel opgenomen in het geheel en ik voelde me destijds dus erg welkom. Ik heb nooit een kloof gevoeld tussen jong en oud en volgens mij is dat nog steeds nog zo. De huidige jonge generatie is wel veel zelfstandiger dan vroeger. Jonge mensen reizen meer en zijn misschien wat individualistischer. Ze zijn meer gewend hun eigen plan te trekken. Ieder nieuw lid vindt gemakkelijk zijn plek in het orkest. Dat komt volgens mij omdat het orkest in al die jaren niets aan warmte en gastvrijheid verloren heeft. We verwelkomen de nieuwe mensen zoals we zelf zijn ontvangen. Dat vind ik erg fijn om te zien.ʼ
Op feestjes en partijen zingt ze af en toe nog eens als ze daarvoor wordt gevraagd, zoals onlangs op ons personeelsfeest ‘Party in da House’: ʻIk wil graag alles doen wat ik leuk vind. Met het klassieke genre was ik weliswaar vertrouwd, maar het zingen in een band vereiste een totaal andere aanpak dan ik gewend was. Aanvankelijk zong ik de liedjes op klassieke wijze en dat werkte helemaal niet. Toen ben ik zelf gaan uitproberen hoe ik mijn stem anders kon gebruiken om het tot een succes te maken. Ik heb er ontzettend van genoten en wie weet doe ik het nog wel weer een keer.ʼ
Als ze wat meer tijd over had, zou ze zich uren lang kunnen bezighouden met het uitpluizen van de beste streken en de mooiste vingerzettingen. Voor het spelen van kamermuziek dan, want in het orkest is helaas geen tijd voor dit soort bezigheden. Op de vraag of ze vindt dat er ook dingen beter kunnen bij het KCO antwoordt ze dan ook dat de werkdruk bij de eerste violen echt te hoog is. De opeenvolging van moeilijke programma’s maakt dat er veel te studeren valt en er weinig rust is om tussendoor op adem te komen. Deze druk heeft ze met de jaren steeds verder zien toenemen. ʻEr zou nog beter gekeken kunnen worden naar de volgorde van moeilijke programma’s en de daarvoor noodzakelijke rusttijd na afloop.ʼ
Waarvan akte.
Petra van der Heide - Kcourant december 2014
Foto Peter Tollenaar