Eén van de bijzondere kanten van ons orkest is de verscheidenheid van de musici. Er is werkelijk van alles wat: druktemakers, filosofen, zwijgzamen en grappenmakers, noem maar op, je kunt ze bij ons vinden. Sommigen gaan rustig hun gang en hebben geen behoefte om op te vallen. Herre is zo iemand. Enigszins aarzelend stemde hij dan ook toe, toen ik hem vroeg voor dit gesprek.Nu ken ik Herre al sinds 1990, het jaar dat hij bij ons kwam, en ik weet dat hij de leukste causeur is en een onuitputtelijke bron van muzikale anekdotes. Wanneer we samen aan één lessenaar spelen, kan hij tijdens een repetitie een muzikale grap uithalen en mij een lachaanval bezorgen, die mij minstens vijf minuten uitschakelt, terwijl hij met een stalen gezicht voor zich uit kijkt. Ja, ja, die Herre.
Herre’s ouders kwamen uit Friesland, maar hij groeide, met drie zusjes en een broer, op in Bunnik. Zijn liefde voor de viool kreeg hij van zijn grootvader, die een verdienstelijk amateurviolist was en aanvoerder van de tweede violen van de Amersfoortse orkestvereniging. Dagelijks, jaar in jaar uit, studeerde grootvader het Vioolconcert van Beethoven. Op een dag , zo vertelt Herre, was dit concert te horen op de radio. ‘Vader, vader, kom gauw luisteren, het Vioolconcert van Beethoven is op de radio,’ riepen de kinderen. ‘Welnee, dat is het helemaal niet,’ zei vader, ‘ik speel het toch dagelijks.’ Toen klonk bij de afkondiging: Yehudi Menuhin speelde het Vioolconcert van Beethoven. Grootvader viel haast om van verbazing. Klonk dat zo? Heb je nou ooit...Op zolder vond grootvader nog een kinderviooltje. Herre kreeg een stoeltje, een lessenaar en een muziekboek. Hij zaagde lustig op de snaren en zong erbij. De liefde voor de viool was geboren.
Met zes jaar ging Herre naar de muziekschool in Zeist en kreeg les van mevrouw De Nijs, een leerlinge van Oskar Back. Hij herinnert zich dat ze prachtig viool speelde, maar op een gegeven moment ophield om een kledingboutique te beginnen. Hij kwam op de vooropleiding van het Muzieklyceum en kreeg les van Simon Kooke, toen concertmeester van het Gelders orkest.De lessen namen de hele zaterdagmiddag in beslag, Kooke studeerde samen met hem en ze waren nooit klaar. Doodmoe kwam Herre dan thuisToen Kooke vond dat Herre bij hem uitgeleerd was, belde hij zelf Herman Krebbers op en vroeg hem Herre in zijn klas op te nemen (samen met Marc de Groot). Zoals Herre zegt, hij was een onbaatzuchtige man.Krebbers was een geweldige leraar, die heel wat orkestleden heeft afgeleverd.Herre vertelt: ‘Op een dag kreeg ik van Krebbers een hele speech. Hij zei: “Je ouders hebben je naar mij gestuurd en daarom heb ik de verantwoordelijkheid om je te leren later met je viool je brood te kunnen verdienen, zoals andere docenten dat ook voor mijn kinderen doen. Maar op de manier waarop je nu speelt komt daar niets van terecht.”Ik was in zak en as, er komt niets van me terecht heeft hij gezegd en ik kan beter iets anders gaan doen. Thuis ging ik weer studeren en aansluitend maakte ik een opname op een oude cassette -recorder. Daarna ging ik eerst wandelen in het Vondelpark en toen luisterde ik naar de opname.Het viel me mee, zo slecht is het ook weer niet, dacht ik, hij overdrijft.
Na vier jaar deed Herre eindexamen in de Rode Hoed. De dag van het examen kwam het orkest met Krebbers thuis van een lange tournee door Zuid- Amerika. Van het vliegveld kwam Krebbers meteen naar de Rode Hoed om Herre nog een les te geven (wat een toewijding, verzucht Herre); hij legde een gulden op de vloer van het podium en wees Herre: ‘Daar ga je staan, naar het publiek toe.’ De begeleider, die vóór Herre het podium betrad, dacht: o, daar ligt een gulden, raapte hem op en stak hem in zijn zak. In zijn zenuwen had Herre geen idee meer waar hij nu eigenlijk moest staan.
Na een periode in het EEG-jeugdorkest o.l.v. Abbado, kwam hij terecht in het Radio Filharmonisch Orkest, waar hij vaak naast Josef Malkin zat. Hij herinnert zich een gezellig orkest, waar veel grappen werden gemaakt. Hans Vonk was de cynische, geestige chef-dirigent. (‘kunt U de experimenten op de hobo even staken, dan kan ik mij ook verstaanbaar maken’)Sinds 1990 zit Herre bij de tweede violen van het KCO, zijn eerste repetitie was met Claus Peter Flor en hem viel meteen de snelle manier van werken op: maandag beginnen en woensdagavond concert. Ons orkest in de huidige vorm vindt hij veel serieuzer en professioneler dan vroeger, het technisch niveau is gestegen. Het valt hem op dat er een ander type musicus is gekomen. De mensen zijn welvarender, er zijn veel tweeverdieners. De huisvader die met een karig loon een familie moest onderhouden, bestaat niet meer. Ook is het instrumentarium enorm verbetert. ‘
Hij is tevreden met het repertoire, maar vindt het spelen in het Concertgebouw Kamerorkest een bijna noodzakelijke aanvulling op dat repertoire. Bach, Mozart, Haydn. In het grote orkest komen ze maar zelden aan bod en voor een strijker is er haast niets mooiers.Hij blijft zich verbazen over de onwetendheid en misverstanden rond ons vak. Eens had hij een verwarmingsmonteur op bezoek die zei: ‘Zo, meneer speelt muziek en wie betaalt dat?’ Herre begon te vertellen over eigen inkomsten en overheidsbijdrage, waarop de man onmiddellijk André Rieu noemde, die het immers zonder die bijdrage moet doen.‘Dat wij niet ’s middags gaan houtzagen of dozen sjouwen als je ’s avonds moet spelen, dat wil men nog wel begrijpen, maar dat we niet tot 19.00 uur op het strand kunnen blijven omdat dat te onrustig is, is voor velen een raadsel.’Op mijn vraag wat hij gedaan zou hebben als het niet gelukt zou zijn met de viool, blijft hij het antwoord schuldig. Het onderwijs misschien?‘Ach , alles is tweede keus bij wat ik nu doe.’En dat tekent toch de ideale orkestviolist.
Petra van de Vlasakker Kcourant februari 2012