Freddy Grin werd geboren in 1925 en speelde trompet en cornet in het Concertgebouworkest van 1945 tot hij in 1984 vervroegd met pensioen ging. Zijn hele leven speelde zich af in de naaste omgeving van het Concertgebouworkest. Zijn grootvader Willem Gerke, zo vertelt hij, zat tot 1904 in het orkest en maakte in 1895 de tournee naar Bergen in Noorwegen op uitnodiging van Edvard Grieg mee. Freddy en zijn vrouw logeerden niet lang geleden in het hotel waar indertijd het orkest had gelogeerd en zagen een foto van het orkest, met Grieg op de eerste rij, en zijn grootvader. Zijn grootmoeder woonde in de Jan Willem Brouwersstraat en genoot ’s zomers vanaf haar balkon van de tuinconcerten. De tuin, die zich uitstrekte achter het Gebouw tot aan de Johannes Verhulststraat, is nu, zoals bekend, helemaal volgebouwd.
Freddy reageerde op ons verzoek om foto’s voor de Portrettengalerij op de website van de gepensioneerdenvereniging (www.vgkco.nl) en bracht een mooie foto mee van zijn collega Willem Groot: ‘Die is gemaakt omtrent de tijd dat hij als eerste in Nederland het Trompetconcert van Hummel met het Amsterdams Kamer Orkest heeft opgenomen. Kort daarna speelde hij het Trompetconcert van Haydn met het Concertgebouworkest en Haitink in de Grote Zaal in aanwezigheid van de koninklijke familie. Met slagwerker/pianist Ruud van den Brink had hij het zo goed ingestudeerd, tot hij het uit zijn hoofd kende; het gaf hem grote voldoening om de trap naar het podium af te lopen zónder muziek onder de arm. Toen ik in 1945 in het orkest kwam, zat hij er al drie jaar.’ Daarvóór had Groot vanaf 1938 in het AVRO-orkest gespeeld waarvan Freddy’s vader, Rikus Grin, concertmeester was. Freddy heeft meer foto’s bij zich: een heel klein fotootje uit Interlaken, daterend van 1946, de eerste keer dat het orkest in Interlaken optrad, met Grin, Komst en Groot. Op het programma stond onder andere het Tweede Brandenburgse concert. ‘Dat kon Komst grandioos spelen.’
Freddy was zijn trompetopleiding begonnen bij Willem Burbach, eerste trompettist van het AVRO-orkest: ‘Burbach had in zijn jonge jaren bij de opera gewerkt. Daar had hij de ademtechniek overgenomen van grote zangers als Jacques Urlus. Hij heeft mij geleerd om goed adem te halen, zoals grote Wagner-zangers dat doen. Na de oorlog was bekend dat er plaatsen in Amsterdam vrij waren, Met een aantal collega’s, Jos D’Hondt onder anderen, ben ik op de fiets naar Amsterdam gegaan. Er was nog geen verbinding vanuit Hilversum. Ik heb gespeeld en werd aangenomen. Dat was op 1 juni 1945. De oorlog was net afgelopen en de eerste tijd moest ik op de fiets van Hilversum naar Amsterdam heen en weer.’ Tot zijn vaste repertoire behoorde onder meer de cornetpartij in Debussy’s La mer. In 1956 speelde hij onder Van Beinum in Milaan ook de signalen in Mozarts Posthoorn-serenade: ‘Het duurt dertig minuten voordat ik met de posthoorn de signalen mag spelen, en dat twee avonden achter elkaar. Van Beinum heeft me naar voren gehaald op het podium; de Italiaanse dirigent Victor de Sabata heeft me ermee gecomplimenteerd.’
‘Tijdens de eerste tournee naar Japan in 1962 hebben we met het koperkwartet, het Concertgebouw Koperkwartet zoals het heette, voor radio en televisie gespeeld. Dat was iets bijzonders, want dat kenden ze daar helemaal niet. We speelden muziek van Henk Badings en Jan Koetsier. Koetsier heeft heel veel voor koperkwartet geschreven. Het Koperkwartet bestond oorspronkelijk uit Marinus Komst en Willem Groot (trompet), Hans Maassen (trombone) en Jan Bos (hoorn). In 1952 kwam ik in de plaats van Komst. Vanaf die tijd dateert mijn band met Yamaha. Ik heb een aantal instrumenten van Yamaha gekregen, maar de klank was niet geschikt voor ons orkest, de instrumenten van Schilke waar de trompetgroep op speelde, klonken warmer.’ In Japan werd hij uitgenodigd op het hoofdkantoor van Yamaha: ‘Er hangt een grote foto van mij bij Yamaha in het hoofdkantoor.’ Toen hij ophield met trompetspelen, heeft hij zijn collectie Yamaha-trompetten ingeruild voor een Yamaha-vleugel, hij kreeg les van Miep van Luin en bracht het tot Beethovens Mondschein-sonate. Na zijn hartoperatie ruim drie jaar geleden kan hij tot zijn spijt niet meer genoeg te studeren om verder te komen.In Nederland had het koperkwartet, dit terzijde, een voorganger gehad, samengesteld uit de trompettisten Speets en Tonnis, Emanuel Haagman (trombone) en Richard Sell (hoorn), dat moet hebben bestaan tussen 1922 en 1934.
‘In 1978 ging ik op verzoek van de International Trumpet Guild naar Amerika; ik speelde tijdens een congres en heb aan verschillende universiteiten les gegeven en lezingen gehouden over het Nederlandse muziekleven. Ik heb er Hummel gespeeld, maar ook de Chaconne van Henk Badings, met tape. Dat stuk duurt 20 minuten ongeveer, en als je eruit raakt, dan kom je er nooit meer in. Ik kende het uit mijn hoofd. Ook van Jan Koetsier heb ik veel gespeeld. Ik heb altijd mijn best gedaan om Nederlandse muziek te laten horen. In 1987 ben ik weer naar Amerika geweest, toen onder andere in Georgia, Ina (zijn vrouw, die zangeres was, red.) reisde mee. We hebben bijna alles gedaan wat op trompetgebied mogelijk was, ook Bachs cantate Jauchzet Gott, waarin Ina zong; de orkesten waren samengesteld uit leerlingen van de verschillende universiteiten. Voor Motette Verlag in Duitland heb ik alle stukken voor trompet van Jean Langlais opgenomen, de eerste keer op een langspeelplaat, maar niet alle stukken konden op één langspeelplaat. Een paar jaar later kon dat wel, en bij de herdenking van de honderdste verjaardag van Jean Langlais, die toen al overleden was, zijn ze opnieuw, dus voor de derde keer uitgebracht op cd. Modern werk. Ik heb het nooit iemand horen spelen, want het is inderdaad verschrikkelijk moeilijk.
In 1990, 1991 en 1992 hebben we in Frankrijk opgetreden tijdens Les monts du Lyonnais, een festival in de omgeving van Lyon. Daar speelde ik samen met onder anderen Timofei Dokschitser, Pierre Dutot en Crispian Steele Perkins, fantastische trompettisen. Dan was er het Jugendfestival tijdens het Wagner-festival in Bayreuth. De leidster vroeg mij om een jeugdorkest te leiden. Drie jaar achter elkaar heb ik met jeugdensembles tournees gemaakt in de omgeving van Bayreuth. Daar hebben we onder meer ook weer Bach gespeeld. In die jaren heb ik alle Wagner-opera’s kunnen zien en horen, want wij kregen kaarten voor de voorstellingen. Dat was in 1986, 1987 en 1988, kort na mijn pensionering. In 1984 was ik afgekeurd vanwege een verlamming in mijn lip. Ik zou Haydn spelen in de Kleine Zaal met ons kamerorkest (het Amsterdams Kamerorkest, red.), maar op de repetitie ging het ineens mis. Na verloop van tijd is dat overgegaan, maar het is nooit meer geworden wat het vroeger geweest is. Op uitnodiging van Maarten Zweers, kleinzoon van de componist Bernard Zweers, ben ik een paar seizoenen in Frankrijk geweest om Wagner-signalen te spelen bij zijn inleidingen voor Wagner-opera’s; om de mensen naar de zaal te roepen, speelde ik de trompetsignalen uit de opera die hij ging behandelen. Ik kende ze allemaal uit mijn hoofd. Toen we terugkwamen in Nederland had ik een soort griepje, dacht ik. De huisarts raadde me aan om een hartfilmpje te laten maken. Ze maakten een filmpje en reden me naar de intensive care. Een week later werd ik in Leeuwarden geopereerd en kreeg vijf bypasses. Toen was ik 83.’
Ook als docent was hij actief: ‘Ik ben begonnen in Amsterdam als invaller voor Komst, toen werd ik hoofdleraar in Arnhem, daarna kwam Groningen, waar ik tot mijn pensioen de hele trompetopleiding georganiseerd heb. Ik heb veel leerlingen afgeleverd, die allemaal heel goed terecht zijn gekomen. Van het Concertgebouworkest zijn Klaas Kos en Hans Alting bij mij begonnen. In Groningen kreeg ik contact met mensen van Philips. Met een kopergroep van het conservatorium had ik hier en daar opgetreden, en Philips wilde dat opnemen. Het repertoire omvatte klassieke werken met een ritmisch tintje. Een van de bewerkers was Gé Vrijens (Guibert Vrijens, bassist in ons orkest, die in januari van dit jaar overleed, red.), voor de tweede Brass United-plaat heb ik de Edison 1972 Populair gekregen.’ Vervolgens schreef hij ten tijde van het honderdjarig jubileum van het orkest Honderd jaar trompettisten Concertgebouworkest, en nog een boek over de trompet, dat destijds is uitgebracht bij een kleine uitgeverij. Op verzoek van een uitgeverij in Roosendaal is dat vernieuwd en uitgebreid: ‘Het is een dik boek geworden over de ademhaling, de verschillende trompetten, toonvorming, aanzet… dat is redelijk verkocht.’
‘Dan is er nog het Capriccio van Hartmann en stuk voor zeven blazers en trompet. Toen Hartmann in Amsterdam was, heeft hij het in potlood geschreven manuscript aan Komst ter inzage gegeven. Hartmann wist dat niet meer en was het kwijt. Van Klaas Kos wist ik waar de partituur was. Uiteindelijk heb ik Komst een brief geschreven. Hartmann was al overleden, maar ik had contact met zijn weduwe. Zij was heel dankbaar dat de partituur terecht was gekomen. Håkan Hardenberger heeft het niet lang geleden met Ingo Metzmacher en het Staatsorchester Hamburg uitgevoerd. Het is een ontzettend leuk stuk.’ ‘Bij die uitvoering vroeg Metzmacher Freddy om op het podium de geschiedenis van het Capriccio uit de doeken te doen,’ vult Ina aan.
Truus de Leur Kcourant april 2012