Pieter Roosenschoon

Het lange KCO-leven van Pieter Roosenschoon: "Er waren vroeger meer 'ongepolijste' figuren in het orkest."

Mensen Pieter Roosenschoon 2009

Kuiken

‘Toen ik in het orkest kwam, was ik nog een kuiken! 22 jaar oud, nog niet eens helemaal klaar met mijn opleiding. Ik heb heel hard gestudeerd in het begin, alle stukken waren nieuw, en daarnaast moest ik ook nog mijn solospel-examen halen. Mijn moeder was pianolerares en gaf Dalcroze-ritmiek (waarbij kinderen ritme leren beleven door te bewegen). Ergens hoog bovenop een kast tussen veel andere dozen lag een heel mooie vioolkist. Zo’n ouderwetse ronde met mooie sloten. Vaak heb ik gezeurd of ze die kist wilde pakken en me laten zien wat erin zat, maar ze vond het te veel gedoe. Op een dag speelde ik buiten en ze riep me dat ik moest komen om de kist te bewonderen. Toen wilde ik op les, en dat mocht op één voorwaarde: ik moest het minstens een jaar volhouden. Dat vond ik redelijk. Al gauw bleek dat ik het heerlijk vond om te spelen.
Aanvankelijk ging ik naar de lts waar ik mijn diploma elektromonteur gehaald heb, maar daar lag mijn hart toch niet. Hetta Rester, mijn viooldocente, suggereerde toen dat ik naar het conservatorium zou gaan. Zo kwam ik bij de vooropleiding van het Muzieklyceum terecht om later over te stappen op altviool bij Louis Metz. Hij was een goede, maar ietwat schoolse leraar die heel goed nadacht over wat hij zei en hoe hij je de techniek stapsgewijs het best kon aanleren. Bij Jo van Helden heb ik viola d’amore gestudeerd, op een instrument van het Muzieklyceum dat ongebruikt in de kast lag. De viool van mijn moeder (een Mittenwalder) heb ik overigens nog steeds, en ik speel er nog wel eens op!’

Vroeger en nu

‘Op het moment vind ik het hartstikke leuk in het orkest. Er is veel veranderd. Toen ik in het orkest kwam in de begintijd van Haitink, begon je als strijker achteraan in de groep. Er werd niet gerouleerd en als je naar voren wilde, moest je steeds opnieuw auditie doen. Ik vind het roulatiesysteem van nu heel prettig; je zit steeds op een andere plek naast iemand anders, heel afwisselend.
Er waren vroeger meer “ongepolijste” figuren in het orkest, daar vallen de nodige anekdotes over te vertellen. Zo heeft ooit eens een collega uit de altgroep op het podium een andere altist geslagen, en moest de hele altgroep nablijven! Kritiek op de dirigent (toen ik begon was er veel kritiek op Haitink, vooral oudere collega’s hadden moeite met hem) werd niet onder stoelen of banken gestoken. Als hij vijf minuten te lang doorging, begonnen mensen demonstratief op hun horloge te kijken of liepen het podium af. Er waren denk ik wat meer verbitterde en zeurende mensen, het was allemaal minder professioneel. De omgang was stroever: met meer respect (men sprak elkaar aan met “u”). Het ging niet zo gemakkelijk als nu.
De professionaliteit is ingezet door Willem Wijnbergen. Het kantoor moest worden uitgebreid omdat er steeds meer taken bijkwamen. Vroeger werden de salarissen door het Concertgebouw geadministreerd, maar op een gegeven moment ging het kantoor dat doen. Gaandeweg kregen ze steeds meer taken, waaronder sponsoring. Nu heb je op tournee je eigen kamer, vroeger was dat anders: ik heb (overigens geheel naar tevredenheid) jarenlang een kamer gedeeld met oud-contrabassist Guibert Vrijens.’

Hoogtepunten

‘Blauwbaards Burcht van Béla Bartók met Antal Doráti in Carré, de Sacre du printemps met Michael Tilson Thomas en het Tanztheater Wuppertal met Pina Bausch, de opera Houdini van Peter Schat, Kerstmatinees met Haitink, en alle concerten met Leonard Bernstein en Nikolaus Harnoncourt. Vroeger werd je extra betaald als we opera speelden: bakgeld heette dat! Dat is niet meer zo, ook de inkomsten uit cd-opnamen zijn flink teruggelopen.
Chailly deed sommige dingen heel goed: opera’s van Puccini, Stravinsky. Hij heeft de nieuwe muziek weer op de kaart gezet – en dat was wel nodig want Haitinks hart lag daar niet –, maar met andere componisten miste hij soms diepgang.
Ik ben blij met de A-serie, het is een veel betere formule dan de vroegere C-serie (in de praktijk vaak maar één concert voor een halflege zaal). Ik vind niet altijd alle stukken goed, maar toch denk ik dat we het moeten doen.
Met Jansons vind ik het geweldig. Als hij niet gekomen was vraag ik me af wat er gebeurd zou zijn... er waren eigenlijk geen alternatieven. Hij is een zegen voor het orkest, alleen maak ik me wel zorgen over zijn gezondheid. Mijn advies aan hem is: kies voor één chef-dirigentschap en niet twee!’

Spelen, spelen, spelen

‘Naast mijn werk in het KCO heb ik heel veel kamermuziek gemaakt. Met onder anderen Johan Kracht, Wim Straesser en Kees Olthuis maakte ik deel uit van het Amsterdams Nonet. Ik speelde in een strijkkwintet met Marion Pollard, de vrouw van solofagottist Brian, als pianiste, en in een strijkkwartet met de violisten Kazuo Okumura en Yasuko Speth en de celliste Truus van Tol, later in een strijktrio met Kees Hendrikse. Ook zit ik al jaren in de vaste kern van het Concertgebouw Kamerorkest.
Wat ik een vreemd fenomeen vind, is het feit dat zodra een collega met pensioen is gegaan, al vrij snel daarna maar weinig mensen hem of haar nog kennen. Dan heb je zo lang meegespeeld, maar eigenlijk besta je niet meer en het orkest speelt even prachtig gewoon verder. Nog vier jaar en dan is het voor mij zover. Als ik me zo goed blijf voelen als nu, blijf ik lekker spelen tot mijn 65ste. Ik heb het prima naar mijn zin!’

Maaike Aarts    Kcourant februari 2009

Details
Pieter Roosenschoon