Nog voor dat ik iets heb kunnen vragen, barst Kirsti los over haar liefde voor het orkest: ‘Vanaf het moment dat ik het orkest hoorde in de Grote Zaal was ik verkocht en verliefd op dit orkest. Die magische klank waar je helemaal in op gaat. Die verliefdheid is altijd gebleven.’Op mijn vraag wat er sinds 1972 allemaal veranderd is in het orkest, vertelt ze: ‘Het was een totaal andere tijd. Collega’s gingen veel formeler met elkaar om. De dirigent sprak de strijkers aan met “heren violisten”. Er speelden slechts tien dames in het orkest, maar dat was al veel in vergelijking met andere toporkesten. Er waren ook meer uitzonderlijke karakteristieke figuren en die brachten een speciale sfeer mee. Er was een sociëteit waar werd geschaakt, toneelgespeeld en getafeltennist. Hier is nu minder tijd voor want het werktempo ligt veel hoger dan toen, maar de collega’s gaan relaxter met elkaar om.Tijdens de zondagmiddagconcerten van de toenmalige C-serie zaten er slechts 400 mensen in de zaal. Er werd veel nieuwe en ook Nederlandse muziek gespeeld en de musici moesten experimentele dingen doen op hun instrument die weinig met het spelen zelf te maken hadden.
Tegenwoordig is dat in onze A-serie heel anders en is er meer routine in het spelen van nieuwe muziek. Behalve de C-serie waren de programma’s nogal behoudend en bestonden vaak uit een ouverture, een soloconcert en een symfonie. De toenmalige avontuurlijke Artistieke Commissie heeft veel variatie in die programmering gebracht, bijvoorbeeld volgens het zogenaamde Rembrandt-Picasso-plan (zie kader). Verder gingen we minder vaak maar vooral langer op reis, meestal aan het begin van het seizoen en tegen het einde, als de series in het Concertgebouw afgelopen waren. De tournees duurden drie tot vier weken en je deelde de hotelkamer met een collega. De lengte van de tournees, die een enorme belasting betekende voor de musici en de thuisblijvers, werd steeds verder teruggeschroefd; daar hebben we in het VB hard voor gestreden. Later kregen we een eigen hotelkamer: een grote luxe maar wel minder gezellig.’
Generatiewisseling
‘Bijzonder aan de jaren ’70 was ook dat door de toenmalige generatiewisseling een grote groep oud NJO-leden (Nationaal Jeugd Orkest, red.) tegelijkertijd het orkest binnenrolde. Ik hoorde daar ook bij. We kenden elkaar al sinds ons 15de, 16de jaar, dus de overgang naar het Concertgebouworkest was niet zo’n grote sprong in het diepe en je vond snel je oude vrienden terug.’
Wie waren je artistieke helden uit die tijd onder de dirigenten en solisten?
‘Te veel om op de noemen. Grootheden als Oistrach, Menuhin, Rubinstein en dirigenten als Jochum, Kleiber, Giulini, Bernstein of Kondrasjin brachten allemaal iets magisch met zich mee op het podium, dat zinderde door het orkest. Er is veel veranderd. Iemand als Janine Jansen is voor mij een held van de huidige tijd. Ik vind het bewonderenswaardig hoe zij zich bij de internationale top heeft weten te scharen.’
Wat was je motivatie om toe te treden tot het bestuur?
‘Dat familiegevoel, die collegiale warmte en de passie voor de muziek, die ik ervoer toen ik bij het orkest kwam in 1972, was en is nog steeds uniek voor dit orkest. Ik ben van mening dat die collegialiteit nodig is om goed te kunnen presteren. Mijn motto voor mijn bestuursactiviteiten luidde daarom: hoe beter je je voelt, des te beter je functioneert. Daarnaast ben ik van nature nieuwsgierig naar organisatorische achtergronden. Om goed te kunnen functioneren, voor een optimale uitvoering op het podium, heb je ook een staf nodig die de juiste voorwaarden schept. Orkestleden realiseren zich dit soms te weinig. Onze collega’s op kantoor zijn met dezelfde passie aan het werk, die ook ons orkest zo siert.’
Bijna 25 jaar Verenigingbestuur, en acht jaar Stichtingsbestuur, waar haalde je eigenlijk de tijd vandaan naast je baan en al je andere bezigheden?
‘Ik verdeel mijn bestuursloopbaan, en trouwens ook die in het orkest, voor het gemak in drie fasen: in de eerste fase was ik jong en bruisend van energie en wilde ik aan alles meedoen en zoveel mogelijk meemaken. Het was me niet snel te veel. In de tweede fase werd mijn zoon geboren en zette ik een aantal dingen op een wat lager pitje. Dat betekende minder tijd voor kamermuziek bijvoorbeeld, want ik wilde na de repetitie het liefste thuis zijn. In de derde fase, nadat ik zowel uit het bestuur als uit het orkest was geweest, wilde ik mij uit grote overtuiging en dankbaarheid volledig in dienst stellen van het orkest.’
Dankbaarheid, waarvoor?
‘Ik ben halverwege de jaren 90 drie jaar uit het orkest geweest. Ik had mijn baan opgezegd omdat ik dacht dat mijn toekomst ergens anders lag. Al gauw kreeg ik daar vreselijk spijt van. Mijn hart lag bij het orkest. Ik speelde in die jaren wel veel mee als remplaçant en dat was bijzonder leerzaam. Zowel bij de eerste als de tweede violen heb ik ervaring opgedaan. Ik was zelfs bereid om opnieuw een proefspel af te leggen. Door een initiatief uit het orkest werd beslist dat ik zonder proefspel terug kon komen en dat heeft mij met grote dankbaarheid vervuld.’
Als je terugkijkt op je bestuursactiviteiten, kun je dan een hoogtepunt noemen?
‘Er is veel bereikt ten gunste van de musici. Het bereiken van de 85% regeling is een belangrijke mijlpaal gebleken, want de strijkers kregen het met de jaren steeds zwaarder. En het rouleren draagt daar ook toe bij: je blijft frisser en wordt niet routineus. Ik denk dat het een belangrijke stap in de goede richting is geweest ter bescherming van de strijkende musici en daar kijk ik met volle tevredenheid op terug.’ Hoe zal je er tijd er na het orkest uit gaan zien?‘Ik hoop meer tijd te krijgen voor het schilderen, mijn oude liefde, en de studie kunstgeschiedenis. Verder wil ik zoveel mogelijk in alle mogelijke formaties blijven spelen, want ik kan niet zonder muziek. Ik zal een fan van het orkest blijven, de A-serie nauwlettend blijven volgen en vooral de kamermuziek die zo bloeit bij de orkestleden.’
Petra van der Heide - Kcourant oktober 2009