Cecilia Oomes maakte van 1972 tot 2006 deel uit van de fluitgroep van het KCO. Na haar pensioen bleef ze fluit spelen. In januari trad ze nog op en ze heeft nog één uitnodiging in haar agenda staan voor juni, maar dat wordt, denkt ze, haar laatste optreden: ‘Het is heel simpel: je hebt een voorstelling hoe die muziek moet klinken en je studeert net zo lang tot het zo klinkt. Met een aantal verspreide optredens per jaar, is de motivatie om dagelijks te studeren weg, en kost het steeds meer inspanning om het oude niveau te bereiken. Het is een groot afscheid, die fluit heeft me mijn hele leven begeleid. Ik probeer daar andere dingen voor terug te krijgen.’
Muziek en reizenHet stond vast dat muziek deel van haar leven zou blijven uitmaken, daarnaast wilde ze de reiservaring, opgedaan bij het KCO, benutten. Ze volgde een cursus en stuurde een open sollicitatie naar de paar muziekreisbureaus, die Nederland rijk is. Eentje ervan reageerde, maar had niet onmiddellijk iemand nodig. Cecilia had de moed al opgegeven toen ze werd opgebeld en haar eerste reis kreeg. Het reisbureau [Hannick Reizen voor geïnteresseerden, red.] bedenkt en plant alles, Cecilia leidt de reizen, houdt inleidingen voor de muzikale onderdelen en is gastvrouw. Af en toe reikt ze zelf initiatieven aan. Tot haar verrassing bleek ze het erg leuk te vinden om het mensen naar de zin te maken: ‘Ik wist niet dat ik die eigenschap had.’
De eerste reis was een kerstreis naar Leipzig in 2006 – ‘aan het eind van het eerste jaar dat ik niet meer in het orkest zat’ – met La bohème van Puccini en de Negende van Beethoven, gedirigeerd door Riccardo Chailly.
‘In Leipzig wordt traditioneel omstreeks nieuwjaarsdag de Negende van Beethoven uitgevoerd onder leiding van de chef-dirigent. Dat is een fantastische belevenis, net zoals hier de Matthäus-Passion. Het orkest kent het door en door, het koor ook en is open en vrij om te volgen wat de dirigent wil. Verder het Zwanenmeer – de opera in Leipzig heeft een uitstekend balletgezelschap – en Die lustige Witwe. Als je vijf dagen op stap bent, is dat heel wat. De laatste tijd zijn er een of twee voorstellingen inbegrepen in de reis, met de mogelijkheid om dat uit te breiden tot een totaal van zes of zeven voorstellingen. In het begin gaf ik inleidingen bij alle voorstellingen, maar dat is niet vol te houden. Nu geef ik inleidingen voor de voorstellingen waar ik ook zelf naar toe ga.'
’Daar komt nog een praktisch probleem bij,' licht Cecilia toe, want voor die inleidingen moeten de mensen bij elkaar komen. Dat wil ze zo efficiënt mogelijk plannen, tijdens een diner, voorafgaand aan de voorstelling of tijdens busreizen.
Musicologische inhaalslag
‘Ik moest een enorme musicologische inhaalslag maken. Bij de Negende Beethoven vertel ik heel kort iets over de thema’s. Vroeger speelde ik nog wel eens melodietjes voor op de fluit, maar tegenwoordig zing ik het gewoon maar even. In Leipzig kom je vanzelf op Schiller – Die Ode an die Freude heeft hij in Leipzig geschreven. Vaak bezoeken we het Schillerhaus. Even later kom je in Dresden en daar vertelt de stadsgids, dat Schiller die tekst in Dresden heeft geschreven. Toen ik het nazocht, bleek dat hij er in beide steden aan heeft zitten werken. In Leipzig kan je natuurlijk niet om Bach heen. Op zondagochtend ga ik altijd met mijn gezelschap naar de dienst in de Thomaskerk, waar een cantate wordt gezongen met het Gewandhausorchester en de Thomaner. Dat mag je gewoon niet missen. We zorgen dat we vroeg in de kerk zijn en mooie plaatsen kunnen uitzoeken. In principe hoef ik geen toeristische informatie te geven, maar in Leipzig ken ik intussen de musea goed en ik breng de mensen graag naar het Beethovenbeeld van Max Klinger en vertel hoe het van Wenen uit het Sezessionsgebouw naar Leipzig is gekomen, de geboortestad van Klinger.’
Als bezoeker naar het Concertgebouworkest
‘Het eerste jaar bezochten we ook Istanboel, waar het Concertgebouworkest optrad. Ik had van tevoren gevraagd of we na afloop Mariss Jansons even konden begroeten, en vóór het concert hadden Jan Ummels en Johan van Maaren laten zien hoe het achter het podium toe gaat met de instrumentenkisten en dergelijke. Dat werd erg gewaardeerd. In november 2008 waren we in Japan, ook min of meer op mijn initiatief, waar we twee concerten van het KCO bijwoonden. De tournees met het orkest hadden mij in het verleden enthousiast gemaakt voor Japan en voor kabuki en bunraku. Deze reis ging daar vooral over. Ik heb me eindeloos voorbereid. Kabuki-spelen zijn gebaseerd op de Japanse geschiedenis. In Kyoto en Nara, monumenten van het Japanse verleden, waar onze reis begon, heb ik verteld wat we in de kabuki-voorstellingen te zien zouden krijgen. Onder leiding van een Japanse gids zijn we naar het bergdorp Takayama geweest: oude Japanse huizen en straten, een oud gouverneurshuis, Japanse baden, hot springs, prachtige herfstkleuren, het was november. In Tokio hadden we af en toe een gids. In de resterende tijd zei ik elke dag wat ik ging doen en wie mee wilde gaan, was welkom. In de praktijk ging 90% met mij mee. Men ging zelfs ’s ochtends om 5 uur mee naar de vismarkt. Bij ons uitstapje naar Kamakura konden Theo Berkhout en Kirsti Goedhart mee. Zij konden de mensen van alles en nog wat vertellen over het orkestbestaan. Daar waren ze allebei heel royaal in. Ook dat was een groot pluspunt, en natuurlijk het enorme succes van ons orkest.’
‘Via de hoofdingang de zaal in en op het podium zit dan mijn orkest’
Heb je geen last van het idee dat je eigenlijk op het podium hoort te zitten in niet in de zaal?
‘O ja, ik heb last van een heleboel. Het wordt wel minder moet ik zeggen, maar ja, het is wel jouw clubje en jouw familie. Bij het concert in Yokohama kwam ik met mijn groep via de hoofdingang de zaal in, en op het podium zit dan mijn orkest. Orkestleden zagen mij en er werd gezwaaid. Na het concert ga ik met mijn groep weer naar het hotel, het orkest verdwijnt door een andere deur en je ziet niets meer van ze. Dat vind ik wel heel moeilijk. Daarom was het zo leuk dat Kirsti en Theo meegingen naar Kamakura.’
‘Dat niveau van die Thomaner…’
Sinds 2006 maakte Cecilia zo’n tien reizen per jaar. De laatste reis, met Pasen, ging ook weer naar Leipzig en Dresden. In Dresden stond de Matthäus-Passion op het programma met het Kreuzchor in de Kreuzkirche en er was de mogelijkheid om bij te boeken voor de Johannes-Passion in Leipzig.
Dan barst Cecilia los: ‘Dat Thomanerchor in Leipzig was móói, je weet niet wat je hoort. Die jongenssopranen van 8, 9 jaar, met zo’n prachtig geluid en die alten, allemaal jongens van onder de 14; de tenoren en bassen zijn scholieren van de middelbare school. Een intonatie niet te gelóven, balans niet te gelóven. De vaste dirigent Georg Christoph Biller, is een fantástische muzikant, maar kan vooral zo goed met die jongetjes omgaan, hij weet alles uit ze te halen. Ze zingen alles uit het hoofd, ook de kinderen van 8 jaar. Het Dresdner Kreuzchor heeft dezelfde opzet, een internaat waar jongens leren zingen. Dat was ook heel prachtig, maar het niveau van die Thomaner… hoe lang ze dat nog volhouden weet ik niet, het is tenslotte een internaat en tegenwoordig is het allemaal sport en voetballen.’
Hoe lang blijven die jongetjes bij stem?
‘Bij de Thomaskerk worden de cd’s verkocht en de programma’s uitgedeeld door de jongens met een stembreuk. Driekwart jaar zingen ze niet, en dan zijn ze ineens geen sopraan en alt meer, maar tenor en bas. Toen heb ik mijn gasten uitvoerig verteld hoe we in het Concertgebouworkest de Matthäus met Jochum uitvoerden, en later met Harnoncourt. Jochum, die zijn hele eigen religieuze beleving erín legde en Harnoncourt die alles úit de muziek haalde, en hoeveel tijd we nodig hadden om aan die nieuwe stijl te wennen. Dat kwam spontaan, ik had me niet voorgenomen om dat zo te vertellen, maar dat zijn dingen die mensen heel graag willen horen, heb ik gemerkt.’
Mooie herinneringen bewaart Cecilia ook aan de reizen naar Wenen, Luzern – ‘in mijn sollicitatiegesprek bij Hannick had ik gezegd: jullie hebben prachtige reizen, maar waarom Luzern niet? Sindsdien ga ik elk jaar naar Luzern’ – en de wandelvakanties in Gstaad met het Yehudi Menuhin Festival.
‘Ja, ook nog tijd voor een hobby’
Tussen de reizen door volgt Cecilia nu voor het vierde jaar een cursus kunstgeschiedenis in het kader van de Hovo, Hoger Onderwijs voor Ouderen. Het zijn pittige colleges en als je alles mee wil krijgen, moet je daar ook veel energie in steken, zegt ze. En ze heeft een B-abonnement voor het Concertgebouworkest. Zo blijft ze verbonden met het orkest en de orkestleden. Het komend seizoen boekt ze er toch weer A-concerten bij: ‘In het orkest vond ik de moderne programma’s ook altijd leuk om te spelen. Pure nieuwsgierigheid. Ik hoor graag wat er voor nieuws gemaakt wordt.’
Truus de Leur - Kcourant juni 2009