Op één van de eerste mooie lentedagen bel ik aan bij het huis van Henk en Adri Guldemond. In hun grote lichte serre nemen we even de tijd om met een kop koffie naar de vogels en de eekhoorns in hun tuin te kijken voor we ter zake komen.Henk Guldemond (1929) maakte van 1959 tot 1994 deel uit van ons orkest; sinds 1963 als solobassist. Hij heeft nog proefgespeeld voor Eduard van Beinum en werd door hem aangesteld. Van Beinum overleed in april van hetzelfde jaar.
Henk heeft hem niet meer meegemaakt als dirigent.‘Ik speelde op het proefspel wat ze nu nog steeds spelen: Koussevitzky. Iedereen verklaarde me voor gek, want dat was in die tijd ongebruikelijk, eigenlijk kon niemand het spelen. Er waren geen verplichte stukken in die tijd. Ook de orkestpartijen kreeg je zo voor je neus gezet. Ik had het meeste wel gezien, want ik speelde vanaf mijn negentiende jaar in een orkest. Ik zat nog op het conservatorium toen ik begon – , in de Haarlemsche Orkest Vereeniging en daarna zeven jaar in het Residentie Orkest. Toen ik in Haarlem werd aangenomen, kon ik nog niets. Dat ziet de dirigent ook en zet je naast de solobassist: “Help jij die jongen eens een beetje.” Na een maand of vier draaide ik behoorlijk mee. Vier weken na mijn militaire diensttijd heb ik proef gespeeld voor het Residentie Orkest, waar ik ook meteen aangenomen werd, door Van Otterloo. Ik speelde er contrabas en hoorn.
In het Concertgebouw heb ik in het begin ook nog hoorn moeten spelen. Ik kan me herinneren dat ik een keer op de repetitie kwam, en Midavaine, de toenmalige orkestinspecteur, zei: “Ga je hoorn maar halen.” Er waren zes hoorns nodig en het orkest had er toen nog maar vijf. ‘Glas- en glaszuiver‘Buiten het orkest speelde ik heel veel kamermuziek voor de radio, maar ook in het land met het violistenechtpaar Bouw Lemkes en Jeanne Vos. Ze hadden ongelofelijke oren; voor mij als contrabassist was dat wel eens lastig, want het moest wel glas- en glaszuiver zijn. Later speelden we ook met Jean Decroos, Jan Jager en het Danzi Kwintet. Ik was soms 36 uur achter elkaar in touw. Dat werd te veel: ik heb er een heleboel dingen uit gegooid en me beperkt tot lesgeven en de betere kamermuziekschnabbels: onder andere met het Párkányi Kwartet in Rolduc. Dat was heerlijk. Ik moet meer dan honderd leerlingen hebben gehad'
Op een gegeven moment werd Henk benaderd door de directeur van het Maastrichts Conservatorium of hij wilde komen lesgeven.
‘In die tijd waren die conservatoria heel vrij om hun eigen financiële beleid te bepalen en hij bood me zó veel geld aan, hij kocht me gewoon weg. Ik begon met vier leerlingen en gaandeweg hebben we een goede klas opgebouwd, met mensen die later van zich hebben laten horen in de muziek. Dat heb ik gedaan, tot mijn 65ste jaar. In Amsterdam heb ik lesgegeven en in Arnhem ook nog, maar die leerlingen liet ik naar me toe komen. Ook uit Maastricht kwamen nog zeer getalenteerde jongens; een van hen was Ralph Meulenbroeks. Van een slechte leerling krijg ik grijze haren (en die is dan ook snel verdwenen), maar met een goede leerling is het leuk werken.’
Je hebt ook leerlingen in het orkest gehad?
'Er zit er nog één in, Frits Schutter [ Frits Schutter overleed op 17 juni 2011, red]. Andere leerlingen van mij zitten onder andere in Sydney, in Finland, in Denemarken. Ernst Glerum, die laatst de Boy Edgar Prijs heeft gekregen, is ook een leerling van mij. Ik moet er meer dan honderd gehad hebben. Dat is een belangrijk deel van mijn leven geweest. Ik deed het graag en ben er ongeveer op mijn zeventigste mee gestopt.’
Zijn er speelscholen bij de contrabas?
‘Die zijn omstreeks 1870 ontstaan. Toen zijn ze basscholen gaan maken, onder andere Franz Simandl: een snelle, eenvoudige maar zeer gestructureerde methode Als je naar dat beroemde Mahlersolootje gaat kijken – Mahler was goed op de hoogte – zie je dat hij Simandls methode kende van zijn bassisten. Zij speelden dat in één positie in de duimpositie. Piet van der Klaauw (solobassist van het KCO van 1947 tot 1958), mijn leraar, speelde die solo ook in de duimpositie. In Frankrijk werkte Nanny, die een minder gestructureerde maar wel heel lastige methode voor beginnende bassisten heeft geschreven.’
Franse of Duitse stok
‘Het enige verschil dat je bij ons hebt, is de Franse en de Duitse strijkstok, bovenhands en onderhands. Dat gaat alletwee. Als iemand gelukkig is met een bepaalde manier van spelen, speelt hij meestal goed. Je moet iemand niet dwingen. Ik heb het nooit een punt van discussie gevonden. Zelf heb ik altijd Frans gespeeld. Ik kan wel Duits spelen en heb het in het orkest ook wel gedaan, bij Bruckner bijvoorbeeld.’
Wat is er met jouw instrument gebeurd?
‘Ik had die Lefèbvre, een Nederlandse bas, die is gemaakt in de Spiegelstraat, ik meen in 1763. Lefèbvre heeft voor achterbladen één soort hout gebruikt. Ik heb ook violen en alten van hem gezien, allemaal hetzelfde hout. Het was een apart soort ahorn, dat duidelijk herkenbaar was. Hij moet maar één boom gehad hebben. Ik meen dat Jan Wolfs nu op de Lefèbvre speelt.’
De Donateurs doen veel goed
‘Er zijn maar weinig Italiaanse bassen, maar die van Folkert Rosing was er een, een Gioio uit het begin van de 19de eeuw. Hij is nu met hulp van de Donateurs aangekocht voor het orkest, begrijp ik. De Donateurs doen veel goed met hun aankopen van instrumenten. Dat is belangrijk! Zij begrijpen hoe belangrijk een goed instrument voor een musicus is.’
Vereniging Gepensioneerden Koninklijk Concertgebouworkest
‘Op een gegeven moment had het orkest een dag georganiseerd voor de gepensioneerden. Daar zag ik hoe blij de mensen waren dat ze elkaar weer eens ontmoetten. Jarenlang zitten ze naast elkaar, ze gaan met elkaar op tournee, en… Pensioen!... plotseling is het afgelopen. Tegen Sjoerd van den Berg en Marian van den Beuken zei ik: we moesten eigenlijk een vereniging van gepensioneerden hebben. Doen, zei Sjoerd. Ik schreef een stukje voor de KCOurant (april 2003): “Im Ruhestand”. De respons was groot; er kwam een bestuur met Nardie Blanket, Gerard Schoonenberg en Niels Le Large, ik werd penningmeester. We hadden het geluk dat we een notaris vonden, die alles pro deo voor ons op papier wilde zetten. Zo zijn we verder gegaan.’
Henk voerde een wijs en kundig beheer van de kas en werd met grote waardering voor wat hij gedaan had onlangs gedéchargeerd van zijn taak, om dat zijn bestuurstermijn verlopen was.
Het orkest nu
‘De musici van het orkest zijn veel beter geworden dan vroeger. Dirigenten: helaas niet. Over onze vaste dirigenten hoor je me niet klagen, maar de nieuwe? Van Jansons wist ik in 1988 al dat dat een beer van een dirigent was, en Chailly?... ik hoop dat hij nog eens terugkomt. Bij klassieke muziek hoorde je exact wat er gebeurde: eerste thema, tweede thema en wat hij met de balans in het orkest deed, enorm…’
Zoals we inmiddels weten, gaat Henks wens in 2013 in vervulling.
Truus de Leur Kcourant juni 2010