Over de Anthologieën

Een bos bloemen uit de prachtige tuin van het Concertgebouworkest

Fragmenten uit gesprekken met Daniël Esser - door Truus de Leur

Cellist Daniël Esser heeft veel nevenactiviteiten. Eén ervan is luisteren naar muziek. Jaren lang doet hij dat nu samen met Lodewijk Collette, die als klankregisseur bij Radio Nederland Wereldomroep sinds jaar en dag concerten van het Concertgebouworkest in optima forma de ether in stuurt. Van huis uit is Lodewijk pianist. Zowel hij als Daniël hebben een grote kennis van het repertoire en de mogelijkheden van het Koninklijk Concertgebouworkest. Zij beluisterden een groot aantal opnamen, selecteerden en stelden een aantal veelgeprezen cassettes samen met live opnamen van ons orkest. De eerste doos dateert van 1998, één jaar voordat Bernard Haitink zijn zeventigste verjaardag vierde.

‘Lodewijk Collette en Hans Quant, toen hoofd Klassieke Muziek van Radio Nederland Wereldomroep, beiden grote Haitinkvereerders, zaten bij elkaar. Hun plan was: een cadeau voor Haitink. De gedachte van een bloemlezing werd geboren. Omdat ik Lodewijk goed kende – we speelden veel samen en luisterden vaak naar muziek – vroeg hij mij om hem daarbij te helpen. Hij kwam met een lijst met radio-opnamen die Haitink met het CO gemaakt had. Het moest een doos zónder symfonieën worden, want die waren allemaal opgenomen door Philips.’

Veel fantastisch repertoire

‘We begonnen, iedere week één of twee avonden met kartonnen dozen uit het archief met al die banden erin. Lodewijk bediende de techniek, ik had de “boekhouding” en noteerde alles wat we hoorden. Als een uitvoering goed in het zadel zit, ga je er snel doorheen: “Laten we dit maar vast apart houden, dit is mooi.” Zo gingen we door zo’n lijst heen. Criteria: het moet een goede uitvoering zijn, er moeten geen ongelukken gebeuren, het moet van begin af aan lopen en overtuigen. Bij Haitink hebben we alles met de partituur beluisterd. Die partituren moesten ook allemaal in dozen uit de bibliotheek in Hilversum gehaald worden. Dan moet je bedenken hoe je het gaat indelen. Dan ga je de cd’s samenstellen, niet meer dan 80 minuten op een cd. Je kan niet alles maar bij elkaar gooien, en hoeveel applaus neem je op? In een latere fase hebben we besloten om toch een paar gote symfonieën op te nemen: Mahler VI, Bruckner VII en Sjostakovitsj X, omdat we daar zelf goede herinneringen aan hadden. Het is ongelofelijk hoeveel nieuw repertoire Haitink heeft gedaan. Wat hij in de jaren zestig allemaal heeft bestudeerd en gedirigeerd is ongelofelijk. Dat is natuurlijk ook de invloed van de toenmalige artistiek leider Marius Flothuis geweest. De Haitink-doos is de enige waar we in categorieën werken. Later zijn we er van af gestapt.
Bij de anthologieën, waarin veel gastdirigenten aan bod komen, is een chronologische volgorde beter.’ Dat werden de boxen 1950-1960 1960-1970, 1970-1980, 1980-1990 en (zal in het voorjaar van 2011 uitgebracht worden) 1990-2000. ‘Het is leuk als de serie compleet is tot 2000. Dan hebben we tien van die kleurige dozen gemaakt. Jansons zit er al bij als gastdirigent.’

‘Naarmate de doos vordert, worden er dingen uitgesloten. Al gemaakte keuzes creëren een bepaalde sfeer, waardoor andere stukken er niet meer in passen. Dat is heel merkwaardig. Zo’n doos moet een kleurrijk mozaïek zijn, als een bos bloemen die mooi in verhouding moet zijn: korenbloem, monnikskap, klaproos, niet te veel blauw, dan een beetje wit… Door de samenhang ontstaat een meerwaarde. Wij houden altijd voor ogen dat de keuze boeiend moet zijn voor de uisteraars. Je wilt een afspiegeling maken, maar het blijft een keuze, en die is subjectief.’

Retoucheren, als het niet te veel is…

‘Liefst doen we er niets aan, maar er zijn mooie uitvoeringen waar dan opeens iets gebeurt bij de kwetsbaarste instrumenten. Dat gebeurt overal ter wereld, bij de beste orkesten. Met een gemakkelijke ingreep kun je zoiets retoucheren. Het masteren, inclusief de retouches, is heel veel werk, daar zijn Lodewijk en Rob Heerschop met hun team weken mee bezig. Er zijn ook uitvoeringen waar alles zo vanzelf spreekt dat er niets aan hoeft te gebeuren.
Het was van begin af aan een succes, en zulk leuk werk! We gingen verder: in 2000 was Van Beinum honderd jaar geleden geboren: hup, een doos! Toen kwam ook de ergernis; we ontdekten dat er dingen verdwenen waren uit het archief. Bovendien waren de opnamemogelijkheden beperkt: een Te deum van Bruckner kan je niet gebruiken. De microfoons konden zo’n groot koor en dat grote orkest niet opnemen Het geluid werd gedeformeerd. Bij Van Beinum hebben we alleen maar op onze oren gewerkt. Daar kun je lelijk de mist mee in gaan. Een collega kwam naar mij toe: “In Ravels Pianoconcert ontbreekt de esklarinet aan het begin van het laatste deel. Pijnlijk, maar zulke dingen komen voor. De Van Beinum-box heeft toch een Edison gekregen.’

‘Haitink wist met Mahler, Bruckner en Sjostakovitsj vooral, iets op te roepen dat geweldig was. De musici reageerden daar feilloos op. Dan kreeg je fantastische uitvoeringen. Het orkest had ook veel aan Kondrasjin, een echte trainer. Ik heb geweldige herinneringen aan hem, ook de manier waarop hij werkte, op klank, dynamiek en precisie. Dat hoor je in de opnamen. Mengelberg vind ik fantastisch, alles wat je van hem hoort, absoluut niet oubollig. Hij was ook een echte orkesttrainer, en bovendien een groot musicus. Van Beinum wist precies wat hij wilde horen, maar gaf zijn musici toch alle vrijheid. Het klinkt altijd prachtig. De muziek volgt haar natuurlijke loop.’

In het kort geeft Daniël een overzicht van belangrijke verschuivingen in de orkestbezetting bij concertmeesters en soloblazers - evenzovele elementen die het kleurenpalet van het orkest hebben beïnvloed: Louis Zimmermann, Ferdinand Helmann, Jan Damen, Herman Krebbers en Theo Olof; de cellisten Marix Loevensohn, Henk van Wezel, Tibor de Machula en Jean Decroos; de fluitisten Hubert Barwahser, Jan Visser en Paul Verhey; de hoboïsten Georges Blanchard, Haakon Stotijn, Han de Vries, Werner Herbers en Jan Spronk; de klarinettisten Rudolf Gall, Bram de Wilde, Piet Honingh en George Pieterson; de fagottisten Thom de Klerk, Brian Pollard en Joep Terwey; de hoornisten Jan Bos, Adriaan van Woudenberg, Julia Studebaker en Jacob Slagter; de trompettisten Marinus Komst, Willem Groot en Peter Masseurs. ‘Je hoort die verschuivingen bij de opnamen. Dat is fascinerend.’

Grote constante: de akoestiek van de Grote Zaal

‘Het orkest is eigenlijk bij ieder concert een ander orkest, zoveel factoren spelen een rol. Het enige constante is de akoestiek die als een soort Rafael-Madonna het orkest in haar armen houdt. Als je in het orkest komt, ga je anders spelen. Daar ontkomt niemand aan. Dat is de reden waarom je, als het orkest in een andere zaal neergezet wordt, onze klank herkent. Die zaal in het Concertgebouw is een zegen geweest. Dat voordel hebben Wenen en Boston ook.’

Herinneringen en werkelijkheid

Daniël Esser maakt sinds 1979 deel uit van het Koninklijk Concertgebouworkest en heeft dus het merendeel van de concerten sinds dat jaar zelf meegespeeld. Jarenlang heb ik met enorme herinneringen rondgelopen aan Gilels’ Grieg-concert met Jochum, Later hoorde ik hem terug. Toen was het een rommeltje. Het is mogelijk dat het concert van vrijdag is opgenomen en niet dat van zondagmiddag. Wat ik me herinner hoeft dus niet hetzelfde concert te zijn geweest. Opvallend was ook, dat Giulini – wat ik minder vond om te spelen, omdat hij zulke trage tempi nam – enorm klonk als je het terughoorde. Ik ben heel benieuwd naar Tennstedts Vijfde Mahler, naar alles met Doráti, Sanderling met Sibelius en Bruckner, Davis met Stravinsky. Ik vraag ook wel collega’s naar hun herinneringen.’

‘Iedere goede musicus haalt “waarheid” uit de muziek

‘In de jaren zeventig verschijnt Harnoncourt. Je kunt geen hele Johannes-Passion opnemen, want dan ben je zo een paar cd’s tegelijk kwijt. In de doos 1970-1980 hoor je de oude uitvoeringspraktijk met Jochums Bach-cantate Weichet nur betrübte Schatten en de nieuwe tijd met Mozarts Haffner-symfonie onder Harnoncourt. Het is niet zo, dat alles vóór Harnoncourt, zoals Frans Brüggen zegt, een leugen is, absoluut niet. Iedere musicus haalt “waarheid” uit de muziek. Muzikaliteit is een gegeven dat te allen tijde als een blok overeind staaqt, alleen de speeltrant en de techniek ontwikkelen zich. Daarom kan je ook niet zeggen dat, nu het Concertgebouworkest beter is dan vroeger, het ook mooier is. Ik houd van dat oude orkest. Van alles wat ik heb gehoord ben ik gaan houden, van de klank, de kwetsbaarheid. Toen zaten er veel oudere musici, die nog onder Van Beinum of Mengelberg gespeeld hadden, met instrumenten met darmsnaren – staal sluipt er zo in de loop van de jaren vijftig/zestig in – dat ga je allemaal horen. De mentaliteitsverandering ook, de mensen worden individualistischer. Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig was het orkest kwetsbaarder, er kon meer misgaan. Nu is het hechter en het staat sterker in de schoenen.’

Onvoorziene hindernissen

Aan de hand van de box 1980-1990 gaat Daniël nader in op de tegenslagen die het uitbrengen van de cd’s al zo met zich mee kan brengen: ‘Voordat Lodewijk en technicus Rob Heerschop aan het masteren kunnen beginnen, moet aan alle nog levende dirigenten en solisten toestemming worden gevraagd om de opnamen uit te brengen. Veelal willen zij de opnamen terughoren, zodat kopieën moeten worden opgestuurd. Dan kan er nog een en ander misgaan. Zo weigerde Vladimir Ashkenazy toestemming te geven, omdat hij niet meer achter zijn interpretaties van de Vijfde symfonie van Prokofjev en Rachmaninovs Toteninsel stond, en reageerde Michael Tilson Thomas helemaal niet in zake de Second Orchestral Set van Ives en de Ouverture Candide van Bernstein. Ieder denke er het zijne van, maar jammer is het wel, omdat beide dirigenten regelmatig terugkerende gasten waren en dus historisch gezien eigenlijk niet mogen ontbreken. Jammer ook, dat de Eerste Mahler onder Bernstein in de Philharmonie in Berlijn niet opgenomen bleek te zijn, zodat we een concert in Amsterdam gebruikten, dat ook goed was. Maar die zondagmiddag in Berlijn stond gegrift in het geheugen van de spelers die er bij waren.

Een andere bijzondere opname betrof het Concert voor harp en hobo van Lutosƚawski onder Haitink, een geode gelegenheid om Jan Spronk en Vera Badings, twee eminente musici uit het nabije verleden, te eren. Door omstandigheden was het niet mogelijk deze uit te brengen.
Schumanns Celloconcert van Tibor de Machula en Hans Vonk… Messiaens Réveil des oiseaux met Michael Rudy… de Vijftiende symfonie van Sjostakovitsj onder Kurt Sanderling… allemaal uit het archief verdwenen.
En dan nog die prachtige opname van het Eerste pianoconcert van Brahms met Alfred Brendel en Colin Davis: Brendel fenomenaal, orkest mooi, maar de vleugel raakt aan het eind van het eerste deel dusdanig ontstemd, dat het lijkt alsof je naar een draaiorgel op het Damrak luistert. Dood zonde.
Zo zijn er tegenvallers die de boel doen schuiven, maar ik denk toch dat het een heel mooie bloemlezing is geworden, met grote dirigenten en mooi repertoire, die een goed beeld van die bijzondere jaren tachtig.’

 Truus de Leur

December 2010

Auteur
Truus de Leur
Details
Daniël Esser (D.S.)