Zijn orkestloopbaan begon in 1970. In de begintijd speelde hij behalve fagot ook pianopartijen in het orkest, afwisselend met Ruud van den Brink. ‘We hebben met zijn tweeën ook een aantal keren solo gespeeld: Carnaval des animaux, een keer met Hans Vonk, in kleinere bezetting, en een keer met Haitink voor de tv.’ In de toenmalige C-serie, waarin oude muziek werd gecombineerd met nieuwe, speelden zij Bartóks Sonate voor twee piano’s en slagwerk.
‘Dat was wel het moeilijkste dat ik ooit gespeeld heb. Jan Labordus en Niels Le Large speelden slagwerk, Brian en Marion Pollard sloegen de blaadjes om. Het was heel intensief, die eerste zeven of acht jaar, want klavecimbel en celesta hoorden er ook bij.’
De toenmalige fagotgroep bestond uit Brian Pollard, Joep Terwey, Kees Krom en Frans Odijk, Kees’ leraar aan het conservatorium. Toen Frans Odijk met pensioen ging, kwam Guus Dral, die na het vertrek van Kees Krom overstapte op contrafagot. ‘De fagotgroep was een hechte groep. 25 jaar heb ik naast Brian gespeeld en 27 jaar naast Joep. Met Joep heb ik ook nog 20 jaar in het Nederlands Blazers Ensemble gezeten. Dat kwam het samenspel in het orkest ten goede. In het NBE kwam het voor, in een stuk van Seiber, waarin twee fagotten alleen in kwinten begonnen; we deden dat met de ogen dicht, je voelde het. Als je behalve de orkestrepetities ook nog alle dinsdag- en donderdagmiddagen repeteerde met het NBE, soms op zondag, soms na het concert, soms nachtrepetities, moest je behoorlijk kunnen geven en nemen. Met Brian in het orkest was het ook altijd goed. Toen ik proefspeelde, liet hij bijna alle kandidaten thuis komen; een stukje spelen, Marion begeleidde; dan samen met hem spelen, in kwinten, in tertsen, tempo volgen en tot slot een spelletje pingpong. Je kon altijd met elkaar over stemming praten en het samenspelen bespreken. Ik kon een beroep op mijn collega’s doen, als ik iets buiten het orkest om had. Collegialiteit is ontzettend belangrijk in een orkest. Niet met oogkleppen op spelen, maar met elkaar, als een familie, zoals Van Beinum dat erin heeft gebracht. Als je ziet dat het ergens hommeles is, ga praten. Als je een fout maakt, ga praten. “Je blaast het er zo mooi in, maar het komt er zo rot uit” - dat kan iedereen gebeuren.
Het orkest was ook altijd goed in het nemen van risico’s. Je kan wel altijd mezzoforte spelen, maar als je zo zacht gaat spelen, dat het bijna wegslaat, of zo hard op een hoorn, dat het ook kan ketsen, neemt dat risico met zich mee. Dat maakt een goed orkest. Dat beroemde begin van de Sacre du printemps, de fagotlijn op de hoge c. Het is makkelijk om tá… met een accent te beginnen. Maar bij Brian’ – Kees zat zoals gezegd jaren lang vlak naast hem – ‘hoorde je eerst (hij maakt een soort gorgelend geluid) de lucht erdoorheen gaan, zonder tong en dan kwam die noot uit het niets. Dat is risico. Brian zei ook, dat je een noot niet moet spelen alsof je een spijker inslaat, nee, je moet een noot erin schroeven, dat ie oewham begint. Dat soort klank is ook voor een groot deel aan Van Beinum te danken. Iedereen weet dat je daarmee een risico neemt, en als het dan eens een keer niet aanspreekt kun je daar alleen maar respect voor hebben. Natuurlijk was het wennen toen Brian en Joep met pensioen gingen, maar ook Gustavo Núñez en Ronald Karten bleken goede spelers en fantastische collega’s te zijn. Met mijn maatjes Guus en Jos werd het opnieuw een zeer hechte groep.’
Voor Guus heb ik een stuk geschreven Introductie en Allegro voor fagot, contrafagot en strijkkwintet. Het werd uitgevoerd door Guus, Gustavo en vijf strijkers van het KCO.’
Dan noemt hij Capricho voor fagot en strijkkwintet dat hij schreef voor Gustavo in opdracht van de Vrienden van het Concertgebouw en het Concertgebouworkest. ‘Nou, je weet dat je wel wat kan schrijven voor Gustavo,’ zegt Kees. Vlak voor de première van Capricho was het KCO op tournee in Toronto. Plotseling hoorde hij uit de kamer naast de zijne bekende klanken komen, een frase met haperingen en opnieuw beginnen op een andere manier. Gustavo studeerde op zijn vrije dag Capricho voor de première in de Kleine Zaal. Kees was blij met zo’n blijk van respect van een collega.
We zijn beland bij zijn tweede carrière, het componeren. Hij is autodidact en begon op het conservatorium al eindexamenstukken voor medestudenten te schrijven. Het eerste dateert uit 1962 en werd uitgegeven bij Donemus. Door de jaren heen is het een respectabele lijst geworden. Het grotere werk begon dankzij Hans de Roo, intendant van de Nederlandse Opera. Hij vroeg om een kameropera op een libretto van Jean Paul Franssens. Dat werd De gans. Het was geschreven voor het Amsterdams Nonet, waar hij toen in speelde met Johan Kracht, Wim Straesser en anderen, uitgebreid met fluit en slagwerk. Dat stuk is vaak uitgevoerd bij de Opera Studio. Bij een van de voorstellingen kwam Bernard Haitink luisteren. Hij belde de volgende dag op: wil je een stuk schrijven in mijn opdracht, voor het Concertgebouworkest? Dat was in 1986. De Theseus-fantasie ging 1988 in première. Het laatste deel, scherzo, is gecomponeerd op de bruikbare letters van Bernard Haitink in noten. ‘Het was mijn eerste stuk voor symfonieorkest. Je gaat naar de repetitie met een partituur in plaats van met je fagot. Dat is heel bloot, hoor. Als je weet, hoe de collega’s reageren, is het niet meer eng. Het tweede en derde stuk is ook niet meer eng, maar de eerste keer is een vreselijk moment.’ Nadien dirigeerde Jaap van Zweden het bij het Orkest van het Oosten en het Residentie Orkest. Een paar jaar later volgde Jour de fête, voor het jubileum van de Wereldomroep, in opdracht van de Wereldomroep. ‘Iván Fischer die voor het eerst het orkest dirigeerde wilde met mij over het stuk praten. Ik ging naar hem toe. We praten erover: nee, maar dit stukje… en dan ging hij aan de piano zitten en speelde hele stukken uit zijn hoofd op de piano. Ik was diep onder de indruk.’ Het volgende grote werk was De naam van de maan, op tekst van Annie M.G. Schmidt, in opdracht van het Muziektheater. Bij Donemus had zij na het beluisteren van Jour de fête haar keus laten vallen op Kees als componist. Kees noemt de werkbesprekingen met haar onvergetelijk: ‘Het was een heerlijke tijd. Dat contact in de Vossiusstraat was jarenlang zo intensief. Om een uur of twee stond de fles witte wijn naast de tafel. Dan ben je aan het praten over een kort tussenspel dat ergens tussen moet komen: die zangers moeten eerst omlopen, dat kost tijd, dus een orkesttussenspel, of iets meer of iets minder tekst, en dan zei ze zomaar: “Ik zie je wel”, tegen die fles. Dat ging een tijdje zo door, tot ineens: “Nou heb ik je. Openmaken, Kees.” En maar roken, en maar roken.’
In 2000 volgde Scherzo dat eigenlijk op het Museumplein uitgevoerd had moeten worden met Barry Wordsworth, maar het stormde en Scherzo verhuisde naar de Grote Zaal, met een live tv-uitzending.
Jaap van Zweden bestelde twee stukken, Figurations en Masquerade voor het Orkest van het Oosten en daarna voor het Residentie Orkest Capriccio voor een tournee naar Japan. Twee jaar geleden heeft Kees voor het Gelders Orkest Jizo gecomponeerd, dat twaalf keer gespeeld is onder Kobayashi, waarvan acht keer in Japan. Tussendoor ontstonden een heleboel kamermuziekstukken. Nu in september komt bij Cobra Records een cd uit van het Trio Suleika, waar Sanne Hunfeld, die nu net is aangenomen bij het orkest, deel van uitmaakt, met het Pianotrio van Ravel, een bewerking van Alborada del gracioso, en zijn pianotrio. ‘Dat Capricho voor Gustavo is ook opgenomen met Dorian Cook, eerste fagottist van het Residentie Orkest, en vorig jaar met Bram van Sambeek, solofagottist van het Rotterdams Philharmonisch. Nu net heb ik een bewerking gemaakt van Lady Macbeth van Mtsensk voor het Hexagon Ensemble, blaaskwintet en piano met twee acteurs, een beetje Histoire du soldat-achtig. Het is een gigantisch werk om zo’n grote orkestbezetting, 23 solisten, koor terug te brengen tot die zes spelers, die ook slagwerk spelen. Willem Brons was bij de eerste voorstelling in Muiden dermate enthousiast, dat hij ter plekke een stuk bij mij bestelde voor zijn 75ste verjaardag volgend jaar. Van het een komt het ander.’
De uitvoering van zijn opera François Guyon, bracht Kees opnieuw in contact met amateurmusici: ‘Het enthousiasme van die studenten is geweldig. Ik heb vijftien jaar geleden in opdracht van het Toonkunstorkest Leiden, Parade gecomponeerd. Sindsdien wordt het ieder jaar drie of vier keer gespeeld door allerlei andere amateurorkesten.’
Theater spreekt hem bijzonder aan. ‘Ik verheug me nu al weer op het vervolg van De naam van de maan, dat was een duo voor piano en fagot, getiteld Het hemelse fagotje, naar een verhaal van Annie. Zij heeft het bewerkt, een paar dingen veranderd, en ze heeft mij de rechten van het stuk geschonken. Het J.O.N.G. Ensemble in Groningen wil dat nu weer in grotere bezetting hebben.’ Een van zijn laatste composities schreef hij voor Sanne Hunfeld, een stuk voor viool en cello, een verjaardagscadeau van haar man. Omdat ik het zo’n leuk idee vond, heet het ‘een blijk van liefde’, Un gage d’amour. Samen met celliste Maartje Maria den Herder heeft ze het in het Amstel Hotel gespeeld in het kader van het Grachtenfestival.’
Kees maakt nu drie jaar deel uit van de adviescommissie voor de Nederlandse Muziekprijs. Hij heeft in de achterliggende jaren het mentorschap op zich genomen van de kandidaten Bram van Sambeek en Lavinia Meijer, nu begeleidt hij de contrabassist Rick Stotijn. ‘Bezig blijven met jonge mensen vind ik de leuke kant aan zo’n commissie.’
Verder dirigeert hij regelmatig de Amstel Strijkers, afwisselend met Marien van Stalen.
‘“De Hollandse Sjostakovitsj,” schreef de Volkskrant naar aanleiding van de Theseus-fantasie. Ik vat dat op als een compliment, want ik ben dol op Sjostakovitsj. Ik vind ik het fantastische muziek, eerlijke muziek, met alle ellende die Sjostakovitsj erin brengt, is het muziek, die je raakt. Wat ik bij Puccini met de opera heb, heb ik bij Sjostakovitsj met de symfonische muziek. Daarbij komt ook dat er in het symfonische werk van Sjostakovitsj ontzettend veel fagotpartijen zitten, dus ook leuk om te spelen. Ik voel me erg dichtbij hem staan, ook bij Prokofjev en Bartók. Ik probeer altijd om mijn muziek te laten communiceren met het publiek en om ook eens dingen te herhalen, zodat er momenten van herkenning in zitten. Ik hou me in grote trekken ook aan de klassieke vorm. De Theseus-fantasie heeft in wezen een hoofdvorm. Ik vind het logisch klinken. Mijn muzikale taal zou je verruimd tonaal kunnen noemen. Ik heb een bepaald akkoord, dat in alle stukken voorkomt: een opeenstapeling van de tonen van de heletoonstoonladder. Mij vrienden herkennen mijn muziek daaraan. Dit is wat ik er over zeggen wou.’
Truus de Leur
Kcourant - april 2011