Aanleiding van deze ontmoeting met voormalig concertmeester Herman Krebbers was het Guarneri Trio, dat ruimschoots aandacht verdient in ons Online Historisch Archief. Herman Krebbers wist veel over het trio te vertellen en vlocht daar en passant het verloop van zijn andere carrières – solist, concertmeester en pedagoog – doorheen, zodat dit interview een gevarieerde inhoud heeft gekregen. Truus de Leur stelde de vragen.
Wanneer is het Guarneri Trio begonnen?
Je moet me niet aan een datum houden. In 1962 ben ik benoemd in Amsterdam; Jean Decroos was daar solocellist. Ik had een duo met zijn vrouw, de pianiste Danièle Dechenne. Uit ons duo is het trio ontstaan.
Waarom Guarneri Trio?
De Larense impresario Samama bezat een aantal kostbare strijkinstrumenten. Voor ons waren zulke instrumenten onbetaalbaar. Hij heeft toen Jean een prachtige Guarneri-cello beschikbaar gesteld, en mij een prachtige Guarneri-viool. Jean had daarnaast een eigen instrument, zoals ik mijn Bergonzi had, die ik in 1948 had gekocht. Daarmee heb ik een aantal opnamen gemaakt, onder andere de eerste opname van het Beethovenconcert met het Residentie Orkest, waarvan ik indertijd concertmeester was. Met de Guarneri heb ik ook concerten opgenomen, zoals het Brahmsconcert met het Concertgebouworkest. Het was voor mij moeilijk om te switchen tussen die twee. Ik wilde geen afstand doen van mijn Bergonzi, vooral voor de grote concerten. De Guarneri had een schitterende kwaliteit, maar meer voor kamermuziek. Ik heb dat een paar keer uitgeprobeerd. Toen hebben we besloten om in het Trio de Guarneri’s te bespelen. Het was een fantastische combinatie, die twee prachtige Guarneri-instrumenten, wat een verzadigde klank. De naam kwam toen vanzelf.
Danièle en ik traden op in binnen- en buitenland, zij verving Marinus Flipse, met wie ik van jongsaf aan de hele wereld had bereisd, totdat zijn gezondheid hem in de steek liet. Ik woonde in Hilversum, zij woonden in Naarden. Toen is het idee gekomen – ik denk dat het van Jean kwam – om trio te gaan spelen. Jean en ik zaten natuurlijk in het orkest en hadden onze verplichtingen, maar ik had een halfjaarscontract. Theo [Olof, met wie Krebbers de eerste lessenaar van het KCO deelde, red.] en ik lieten elkaar zoveel mogelijk vrij. Het was voor Jean en mij natuurlijk ongelofelijk dat wij èn het orkest èn solowerk èn een lespraktijk en daarbij nog de kamermuziek hadden. Er zijn veel mensen geweest die bij ons gestudeerd hebben vanwege het triospelen.
Jean en Danièle waren alletwee in Frankrijk geschoold. Kostte het moeite je daaraan aan te passen, of sloot het juist heel goed aan bij je eigen opleiding?
In artistieke zin heb ik veel kunnen leren, vooral de Franse stijl van spelen: Ravel – ik speelde met Jean niet alleen het Trio maar ook het Duo van Ravel – en de trio’s van Fauré en Chausson, waarvan ook een grammofoonopname is gemaakt. Fantastische muziek. Voor hen was het interessant met Nederland kennis te maken en met de Ysaÿe-school. Mijn leraar, meneer Back, kwam voort uit de Ysaÿe-school in Brussel. Vooral – dat klinkt heel raar – ons vibrato, dat van Jean en mij, kwam heel goed overeen. Vroeger had ik een veel te snel vibrato, zo’n machinegun-vibrato. Dat heb ik helemaal aangepast. Jean had een langzamer vibrato, dat is iedere cellist eigen. Danièle moest zich nu aanpassen aan twee strijkers en aan de kamermuzikale stijl, vooral in Schubert. Zij had een breed repertoire. Eigenlijk is er niets dat ik niet met haar heb gespeeld. Het is ongelofelijk zoals ze dat gedaan heeft. Dat gold voor Jean ook. Hij was een fantastische kamermuziekspeler, ongelofelijk zeker, een prachtige toon. Ik heb mijn extraverte aard, die ik nu eenmaal heb en altijd heb gehad, moeten indammen, maar de andere kant heb ik de hele trio-literatuur leren kennen. Bovendien hadden wij het geluk dat we het Tripelconcert konden spelen met orkest. In Nederland hadden wij eigenlijk niet zo veel concurrentie. Nu zijn er meer uitstekende trio’s zoals het Storioni Trio met mijn leerling Wouter Vossen en het Osiris Trio is met Ellen Corver en Larissa Groeneveld. In het buitenland was er eigenlijk alleen het Beaux Arts Trio, dat was een formidabele concurrent.
Ons repertoire was zeer uitgebreid. We hebben alle Beethoventrio’s gespeeld, de Mozarttrio’s, de Haydntrio’s, en natuurlijk – ik sla de Fransen nu even over – de drie trio’s van Brahms. Dat was voor mij een nieuwe wereld. Op mijn leeftijd – ik was tien jaar ouder dan Jean en Danièle en had nooit in een trio gespeeld – moest ik dit hele repertoire wel eventjes gaan studeren. Dat heb ik niet tegen mijn zin in gedaan, maar het moest wel gedáán worden. Op het geld zat ik niet te wachten, ik wilde dat repertoire leren kennen, maar ik had weinig tijd. Ik speelde veel en had mijn lespraktijk – indertijd gaf ik les aan het [Amsterdams] conservatorium en acht jaar lang in Düsseldorf aan het Schumann Instituut. Ons repertoire omvatte ook moderne werken. Dat is logisch, dat hoort erbij.
Ook Nederlandse muziek?
Weinig. We zijn er eigenlijk niet toe gekomen. Als je daar niet voor wordt gevraagd, ga je het niet studeren.
Hebben jullie in de series van het Gebouw gespeeld in de Kleine Zaal?
Jawel. We hebben heel veel in de Kleine Zaal opgetreden, maar ook elders in Nederland. We hebben vaak in Duitsland gespeeld, en in Frankrijk, maar bijvoorbeeld nooit in de Scandinavische landen, of Engeland of Amerika. Wat daar de reden van is? Als je rekent in welk jaar we met het trio zijn begonnen… In 1979 heb ik dat ongeluk gehad; in 1962 ben ik in het orkest begonnen, maar niet direct met Danièle en ook niet met het trio. We hebben een paar jaar met elkaar gestudeerd, misschien tot 1965. Dat korte tijdsbestek, veertien jaar, zou een reden kunnen zijn dat we geen internationale reputatie hebben kunnen opbouwen. We hadden veel te doen, maar als wij aanbiedingen hadden gekregen om in het buitenland op te treden, hadden we dat wel aangenomen. Aan de andere kant is het mij wel eens gebeurd, dat ik een trioavond had aangenomen, en daarna een fantastisch aanbod kreeg als solist. Ik ben gewend om, als ik bijvoorbeeld in Barneveld een concert had aangenomen en vervolgens een concert een Parijs kreeg aangeboden, Barneveld voor te laten gaan. Zo ben ik opgevoed, afspraak is afspraak. Ik had dat graag voor het Guarneri Trio over.
Met welke orkesten hebben jullie het Tripelconcert gespeeld? Ook met het Concertgebouworkest, als ik me goed herinner.
Eigenlijk met praktisch ieder orkest in Nederland en met een Duits orkest, maar we werden niet gevraagd om bijvoorbeeld in Londen het Tripelconcert te komen spelen. Dat is er niet van gekomen. Ik heb wel veel in Engeland gespeeld. Het grootste deel van mijn hele leven ben ik natuurlijk overal alleen heen gegaan, als solist met orkest.
Daar kwam natuurlijk een vreselijk hiaat in 1979. Een ongeluk met mijn arm dwong mij om afscheid te nemen van het podium. De herstelperiode zou, zoals het zich liet aanzien, te lang duren. Ik moest afscheid nemen van het Concertgebouworkest. Mijn verantwoordelijkheidsgevoel woog zwaar, en de zwaarste gang was die naar Van Dantzig [de toenmalige zakelijk leider van het KCO, red.] om te zeggen, dat ik niet meer terugkwam. Ik wist hoe moeilijk het is om een concertmeester te krijgen. Moeilijker dan een dirigent. Ik heb nooit de instelling gehad het orkest als nebenbei te beschouwen. Het heeft voor mij een heel belangrijke rol gespeeld. Nu ik alleen maar lesgeef, heb ik pas gemerkt hoeveel plezier ik heb van die enorme orkestervaring. Ik kan nu de mensen voorbereiden voor proefspelen. Datzelfde kon Jean Decroos ook, mensen opleiden voor cello-plaatsen in een orkest. Ook Danièle was lerares aan het conservatorium. Met zijn drieën gaven we daar les. Het trio was geïntegreerd in de lespraktijk van de kamermuziek. Het is een enorm voordeel als je het hele repertoire op het podium hebt gedaan, zodat je een volgende generatie ook de geheimen van het podium kan duidelijk maken: wat wel klinkt en wat niet en wat er in het orkest gebeurt. Jean en Danièle wisten natuurlijk wat er gebeurd was. Zij wilden graag met het trio verdergaan en hebben het voortgezet met Mark Lubotsky, later Eeva Koskinen, ik geloof zelfs nog met Emmy Verhey.
Wat er uiteindelijk met mijn Guarneri gebeurd is, weet bijna niemand. Ik zou met de Guarneri in Straatsburg het Beethovenconcert spelen. Een paar maten voordat ik moest beginnen, hoorde ik een enorme klap. Ik kreeg de schrik van mijn leven en moest stoppen. Ik zag een enorme scheur onder de kam. Ik kon dwars door het bovenblad het onderblad zien. Vioolbouwers hebben achteraf gezegd, dat het waarschijnlijk een zwakke plek was geweest. De enorme hitte in de zaal en de druk van de snaren op de kam waren vermoedelijk te veel geweest. Normaal, als mij zoiets voor het concert gebeurt, zou ik de viool van de concertmeester nemen, maar nu durfde ik dat niet, ik had die viool nooit gezien. Dus ik moest maar verder spelen op de Guarneri, maar het klonk natuurlijk…, nou ja, dat concert vergeet ik mijn hele leven niet. Voor de eigenaar vond ik het heel pijnlijk, maar ik kon er niets aan doen. Uiteraard heb ik Samama de viool direct teruggebracht.
Na mijn ongeluk hadden de artsen gezegd, dat ik nooit meer zou kunnen spelen, maar dat liet ik niet op mij zitten. Met de leerlingen ben ik weer begonnen, alleen links. Ik kan niet verbaal les geven. Ik heb het geleerd, omdat ik het een periode heb moeten doen, maar ik voelde mij daar niet prettig bij. Ik ben iemand die altijd graag toont en laat horen en zo. Toen ben ik weer begonnen met een kussen op de grond. Ik heb de leerlingen gezegd: ik laat steeds die stok vallen, want ik heb geen kracht in mijn rechterarm. Het heeft vier of vijf jaar geduurd. Links had ik niet het gevoel dat er iets aan de hand was, maar mijn rechterarm heb ik weer helemaal moeten ontwikkelen, tot het op een bepaald moment weer was zoals het nu is, eigenlijk als vanouds.
Na al die jaren les met mijn Bergonzi-viool kwam het moment, een paar maanden geleden, dat Ans en ik besloten hebben om die viool te verkopen. Het Nationaal Muziekinstrumenten Fonds [het NMF, red.] wilde de viool graag overnemen, omdat Theo Olof zijn instrument ook aan hen had verkocht en zij graag de violen van twee concertmeesters, twee goede vrienden, twee solisten in bezit hadden.
Hoe nu zonder viool?
Het NMF heeft er veel aandacht aan gegeven en bracht mijn Beethovenconcert met een afbeelding van mijn viool opnieuw uit. Iedereen heeft zich natuurlijk afgevraagd: zou Krebbers er helemaal mee ophouden? Ik zou het fijn vinden als je zou willen vermelden, dat ik praktisch iedere dag nog lesgeef, en masterclasses. Maar ik moest natuurlijk een viool hebben. Nu is er of all places in Kampen om de twee jaar een Krebbers Vioolconcours voor amateurmusici. Anner Bijlsma zat eveneens in de jury, want het is ook een concours voor cello. Daar heb ik de vioolbouwer André van Putten leren kennen. Hij liet mij een paar violen zien en er was er één bij, waar ik direct ja tegen zei. Het is geen Bergonzi, het is geen Guarneri, maar voor mijn lessen heb ik weer een fantastisch instrument. Het klinkt goed. Van Putten heeft helemaal rekening met mij gehouden, wat de afstanden en de verhoudingen betreft. Ik ben er gewoon heel erg blij mee. Verleden zondag 8 augustus heb ik afscheid genomen van Holland Music Sessions, waar ik masterclasses gaf. Dat doe ik nu elders in het land nog wel en hier thuis geef ik nog steeds les.
Truus de Leur: Met een exemplaar van MasterClass, het door Niels Le Large geschreven boek ter gelegenheid van het afscheid van Herman Krebbers van Holland Music Sessions onder de arm, neem ik afscheid van een echtpaar dat midden in het leven staat en activiteit uitstraalt.
Truus de Leur
Kcourant - oktober 2005