Op 3 september 2006 overleed Dolf (A.M.) van Dantzig. Van Dantzig (1922) was zakelijk leider van het Concertgebouworkest in de jaren 1968 tot 1983. Een tijdvak waarin het orkest één chef-dirigent en twee artistiek leiders heeft gekend; respectievelijk Bernard Haitink, Marius Flothuis en Hein van Royen.
Sponsoren waren er nog niet en het Concertgebouw moest nog beginnen weg te zakken dus had nog geen muzikantenkantine. Reden waarom musici en publiek elkaar in de pauze letterlijk tegen het lijf liepen. Andere tijden, dus. Een schets in vogelvlucht. Over arbeid en omstandigheden, ironie en scepsis...en natuurlijk over Dolf van Dantzig.
“Wie was Dolf van Dantzig?” vroeg een stafmedewerker, toen ik het door het KCO verlaten (het orkest was buitengaats) kantoorpand in de Obrechtstraat betrad om de gepensioneerdenpost op te halen. Nu vormt de geschiedenis van het Concertgebouworkest voor mij geen verplichte canon, maar om de een of andere reden ontregelt zo’n soort interpellatie mij altijd enigszins. Maar ja, wat zou ik hem kwalijk moeten nemen. Sinds het vertrek van onze gewezen zakelijk leider is inmiddels een kwart eeuw verstreken, dus we kijken naar het verleden over de schouder van een complete orkestgeneratie heen.
Welaan, wie was Dolf van Dantzig? Dolf van Dantzig kwam, na een internationale carrière, in 1968 bij het Concertgebouworkest om de vrijgekomen positie van zakelijk leider in te nemen.
De stormachtige naweeën van de splitsingrevolutie 1951-1952 (zie het boek Waar bemoei je je mee – 75 jaar Vereniging Het Concertgebouworchest) temperden en Nederland maakte een niet eerder vertoonde economische hoogconjuctuur door. Bovendien was de Rijks- en Gemeentelijke ondersteuning van het orkest gebaseerd geworden op het overzichtelijke model van subsidie op het begrotingstekort. Anders gezegd, wat het orkest zelf niet kon opbrengen, werd subsidiegewijs aangevuld. Dat was geen vetpot, maar het garandeerde bestaanszekerheid en met zo’n 30 grammofoonsessies per seizoen kon het beperkte salaris van de musici wat worden aangevuld. In die psychologische omgeving, die in bijna niets meer lijkt op die van vandaag, nam Dolf van Dantzig de rol van zakelijk leider op zich. Zakelijk leider, omdat het begrip directeur door de interne beroering in de daaraan voorafgaande jaren historisch belast was geraakt. Niet dat dat enig pecuniair verschil maakte, want één plus één blijft twee, maar het klonk een stuk vriendelijker. Andere tijden, zoals gezegd.
Neem nu de tournees. Die waren vroeger leuker. Althans, avontuurlijker. Nu niet meteen het geriatrisch scheldwoordenboek uit de kast rukken, want het is een feit dat de concertreizen van - laat ons zeggen - voor 1980 weliswaar langduriger waren (drie maanden Verenigde Staten, zeven weken Noord- en Zuid-Amerika) en oncomfortabeler (Amsterdam-Tokio in 17 uur via de noordpool), maar je vloog wel in je eigen DC8 met een welvoorziene catering en een rits vrije stoelen. Bovendien, eenmaal aangekomen ging het bedaarder toe dan het cityhoppen van thans. En omdat een concertreis vaker van de snelweg leidde dan tegenwoordig, zag je dingen die je anders nooit zou hebben gezien. Het zwarte bamboe op de berghellingen aan de Japanse westkust, bijvoorbeeld. Of de vajeros, stapvoets te paard op de desolate hoogvlakten van Centraal Mexico. Eind jaren zeventig begon de verandering. De vliegtuigen werden groter en sneller, in het Verre Oosten kanaliseerden de kolkende ovaties voor de westerse toonkunst tot abonnementsseries Europese stijl en Amerika stampte het ene symfonieorkest na het andere uit de grond. Wat ontstond was een internationaal circuit van muzieklocaties met - min of meer - vaste bespelers.
Toen kwam de economische Kladderadatsch van de vroege jaren ‘80. Het bezuinigingskabinet Lubbers liquideerde het tot dan geldende subsidiestelsel en stelde een afgemeten budget vast. Een bedrag dat ruim naar beneden was afgerond. Ook Amsterdam liet zich niet onbetuigd en hevelde zo’n 300.000 guldens (een voor die tijd akelig hoog bedrag) van het Concertgebouworkest naar de IJsbreker. Waarbij de gemeente met droge ogen beweerde dat er geen causaal verband bestond. Kortom, het orkest werd in grote financiële problemen gedompeld. Iets dat zich manifesteerde in de afnemende mogelijkheid topinterpreten als gastdirigent uit te nodigen en in een negatieve druk op concertseries met ‘bijzondere’ programmering. Om over de financiële onmacht de achterblijvende salarissen van de musici te verhogen nog maar te zwijgen. Geen wonder dat de balans tussen het zakelijke zaken en artistieke zaken ernstig verstoord dreigde te raken. Duidelijk werd dat het orkest (letterlijk) de markt op moest om zijn kwalitatieve bestaan veilig te kunnen stellen. In 1983 zag Dolf van Dantzig, inmiddels 61 jaar oud geworden, dat die strijd door een nieuwe generatie zou moeten worden beslecht en zei vaarwel.
Hij nam afscheid op de hem kenmerkende geestige wijze: vioolspelend op het podium van de Grote Zaal, telkens even wachtend als er een listige passage kwam. Om een lach in de zaal los te maken. Een erudiete man. Dikdoenerij en blabla waren hem vreemd en waar minder empathische orkestmanagers zich konden/kunnen stoten aan de spreekwoordelijke muzikantenscepsis, kon hij zich - door zijn ironie en inlevingsvermogen - moeiteloos handhaven rond het concertpodium. Bovendien gaf hij geen krimp. Toen hij vlak voor het arriveren van de koningin een fikse winkelhaak op een zeer zichtbare plek in zijn smoking ontdekte, liep hij die hele avond met de rechterhand op de heup gedrukt maar bleef ijselijk laconiek. En toen artistiek leider Hein van Royen hem (niet geheel onterecht) kapittelde om het feit dat hij tijdens een ambassadereceptie had gesproken on behalf of the Dutch government, antwoordde hij droogjes dat hij die frase al zijn hele leven een keer had willen gebruiken en dat dit het moment ervoor was geweest. Vervolgens stapte hij niet in de orkestlimousine maar in de muzikantenbus. Verder leek hij met zijn onafscheidelijke regenjas en pijp eerder op een politie-inspecteur uit een Maigret-film, dan op een financiële baas van een wereldberoemd symfonieorkest. Slechts een keer heb ik hem zien blazen van boosheid. Dat was toen tijdens een tournee een remplaçant (sic!) hem uiterst onbeschoft bejegende en - dat stak hem nog het meest - het Concertgebouworkest verbaal in diskrediet bracht. Dolf van Dantzig was officier in de Orde van Oranje Nassau.
Niels Le Large
Kcourant - september 2006