Gustavo Núñez

Gustavo Núñez, fagottist in hart en nieren: ...de onontkoombare kleerhanger...

De onontkoombare kleerhanger

Mensen Gustavo Nunez portret


‘Ik werd geboren in een familie waar al generaties lang muziek werd gemaakt: mijn opa, die met vijf kinderen vanuit Spanje naar Argentinië emigreerde, was klarinettist. Vier van zijn kinderen zijn beroepsmusicus geworden. Van jongs af aan werd ik iedere zondag meegenomen naar de concerten van het Radio Orkest in Montevideo, en later in Caracas van het Orquesta Sinfónica Venezuela, waar mijn vader eerste fagottist was. Daar zat ik dan als vierjarig jongetje, en één blik van mijn moeder was genoeg voor mij en mijn drie jaar oudere broer om het hele concert geen kik meer te geven. Diezelfde moeder, die overigens zelf geen noot kon lezen laat staan spelen, leerde me uiteindelijk noten lezen nadat anderen daarin gefaald hadden. Ze legde een kleerhanger zachtjes op de tafel en ik wist: er is geen ontkomen meer aan. Als vierjarige voelde ik me aangetrokken door de viool, maar na zes wanhopige jaren gaven mijn ouders toe aan mijn vurige wens om toch fagot te leren spelen. Mij wordt vaak gevraagd: waarom fagot? Nou, ik dacht als klein jongetje dat alle vaders fagot speelden, en dat dát het hoogst bereikbare was. De geschiedenis lijkt zich te herhalen: mijn beide zoons (twaalf en veertien jaar oud) spelen nu ook fagot.’

Persoonlijk geluid

‘Mijn eerste kennismaking met het Concertgebouworkest was toen ik als klein jongetje de zinderende opname van de Sheherazade van Rimsky-Korsakov hoorde, met die waanzinnige solo van Brian Pollard. Van geen andere platenmaatschappij kwamen trouwens zoveel platen uit als van Philips, onze kast stond er vol mee. Die Hollandse handelsgeest zal zeker hebben meegewerkt aan de wereldwijde faam van het Concertgebouworkest. Ook herinner ik me heel goed de platen van het Nederlands Blazersensemble. Ik werd geraakt door die vrije, inspirerende manier van musiceren. Toen ik jaren later in Amsterdam kwam spelen, herkende ik nog steeds dat zo specifieke, persoonlijke geluid van Werner Herbers, George Pieterson en Joep Terwey.’

Bezeten op de bank

‘Op mijn zestiende ging ik studeren in Engeland, bij Kerry Camden (de zoon van Archie Camden, leraar van Brian Pollard). Ik had geen cent te makken, woonde bij mijn broer die daar al hoorn studeerde en moest na twee jaar terug naar Caracas om geld te verdienen. Een jaar lang mocht ik als achttienjarig broekie tweede fagot spelen in het Orquesta Sinfónica Municipal de Caracas en ze hadden me daar graag gehouden, maar ik had andere plannen: studeren bij de grote Klaus Thunemann in Hannover. Wat een geweldige fagottist, die man speelde de haren van je hoofd. Nooit geforceerd, altijd mooi en rond. Het meeste heb ik van hem geleerd. In die tijd studeerde ik zo’n acht à negen uur per dag, ook direct na de les. Ik was bezeten en wist dat iedere noot telde. Ik was ook enorm zelfbewust, maar ik kan me niet herinneren dat ik ooit  de pretentie heb gehad om prijzen te willen winnen of om carrière te willen maken. Dat is trouwens nog steeds zo: als de telefoon overgaat ga ik daarna spelen, anders blijf ik lekker op de bank zitten.’

Er bestaan geen slechte orkesten

‘Het KCO heeft natuurlijk een enorme aantrekkingskracht door die beroemde zaal, de rijke geschiedenis en de prachtige spelers die het orkest telt. Maar de werkelijke magie ligt in het moment: heel af en toe gebeurt er een wonder en dan speelt het orkest zoals geen ander. Eén van die momenten was voor mij een concert met Giulini, ik meen in 1995, met de Vijfde symfonie van Beethoven. Toen stond de tijd echt even stil. Maar we replika klockor moeten niet denken dat we het beste orkest van de wereld zijn. Andere orkesten kunnen weer dingen die wij niet kunnen. Denk aan het dynamisch spectrum van de Berliner Philharmoniker, de ritmische perfectie van het London Symphony Orchestra en de timing en de klank van de Wiener. Er bestaan sowieso geen slechte orkesten meer, een Scandinavisch of een Amerikaans orkest kan zomaar een topavond hebben.’

Mopperen in de wandelgangen

‘Als ik iets zou kunnen veranderen dan zou ik graag langer op een dag willen repeteren en daarvoor in de plaats meer dagen volledig vrij krijgen. Dan blijft er meer tijd over om aandacht te besteden aan andere dingen. Dat is heel erg nodig bij zo’n intensief beroep. En verder vind ik ons repertoire enorm beperkt. Waarom spelen we altijd dezelfde symfonieën en bijvoorbeeld nooit de Derde van Tsjaikovski of de Zevende van Prokofiev? En om nog maar eens een open deur in te trappen: waarom verdienen we zo weinig? Dit is echt een waanzinnig zwaar en gespecialiseerd beroep, daar zou echt wel wat meer tegenover mogen staan. Waarom verdient een eerste blazer in Berlijn tot twee keer meer dan wij? Ik verbaas me er nog steeds over dat er in Nederland zo weinig wordt geprotesteerd, en dat de mensen in de huidige tijd van bezuinigingen zich zo gemakkelijk privileges laten afnemen. Privileges waarvoor onze vroegere collega’s destijds keihard hebben gevochten. In de wandelgangen wordt wel gemopperd, maar actie ondernemen is er niet bij.’

Ouwe lullen en jonge honden

Mensen Gustavo Nunez gezelschap

‘Wat de toekomst betreft, denk ik dat we moeten opletten dat bepaalde krachten van het orkest niet verloren gaan, zeker nu er de laatste tijd relatief zoveel nieuwe jonge collega’s zijn bijgekomen. Er is enorm veel ervaring en kennis aanwezig. Als een ouwe lul jou als jonge hond iets vraagt, moet je gewoon je mond houden en het proberen. Wat dat betreft zijn je collega’s veel belangrijker dan de dirigent. Ik herinner me heel goed de eerste keer dat ik de Eerste symfonie van Mahler speelde met het orkest in 1995. Die fagotsolo in het derde deel probeerde ik zo legato mogelijk te spelen, dat was mijn ideaal. Toen zei Piet Honingh, vroeger eerste en destijds tweede klarinettist, tegen me: “Je moet per maat fraseren, zoals de contrabas het doet.” Ik heb daarnaar geluisterd, en zo speel ik het nog steeds. Dat doorgeven van de traditie is van onschatbare waarde.’


Door Anna de Vey Mestdagh - Kcourant maart 2015