Slagwerkgroep Amsterdam 1969
Vlnr: Piet Luckerhof, Ruud van den brink, Willy Goudswaard, Jan Labordus, Gerard Schoonenberg en Niels Le Large.
In de jaren zestig maakte het slagwerk een ongekende evolutie door. Het Concertgebouworkest had zijn instrumentarium beduidend uitgebreid en een slagwerkstudio ingericht in de voormalige zogenaamde Balletstudio boven in het Gebouw. Dit had grote artistieke betekenis, in de eerste plaats voor de slagwerkers zelf, maar de studio werd ook opengesteld voor Nederlandse componisten om zich vertrouwd te maken met de uiteenlopende instrumenten, en voor conservatoriumstudenten.
Zij vonden hier de gelegenheid tot ongestoorde studie, hoewel de balletstudio wat laag uitgevallen was voor de vrijkomende decibels. Voor de slagwerkers was dit een gerede aanleiding om naar het voorbeeld van de Percussions de Strasbourg een vast ensemble te vormen. Leden van het eerste uur waren Jan Labordus, Ruud van den Brink, Willy Goudswaard (freelance), Gerard Schoonenberg (toen nog paukenist van het Kunstmaandorkest), Cees van Steyn (Radio Filharmonisch Orkest) en Niels Le Large. Zij presenteerden zich op 13 november 1966 met Etudes chorégraphiques van Maurice Ohana, Favola voor klarinet en slagwerk van Sven Erik Bäck, met medewerking van Piet Honingh en Otto invenzioni van Miloslav Kabeláè. Het aantal repetities dat successievelijk aan deze stukken werd besteed was 18, 4 en 21. ‘Slagwerk speelt eerste viool’ kopte het Algemeen Dagblad waarderend.
Kabeláè, die overkwam uit Praag, liet weten ‘Kwaliteit van Slagwerkgroep in Concertgebouw is verrassend’, aldus een ander blad. Ernst Vermeulen sprak van ‘Slagwerk in subtiele sfeer’. Het was een concert in de E-serie, waarbij het publiek in de pauze stemde over het werk dat zij na de pauze nog eens wilden horen: Kabeláè werd herhaald. De groep had zich ondubbelzinnig en krachtig geprofileerd, maar droeg nog geen naam. Pas bij hun tweede optreden op 12 februari 1967 presenteerden zij zich als Slagwerkgroep Amsterdam.
Ruud van den Brink, Jan Labordus en Niels Le Large hadden intussen met de pianist Maarten Bon op 17 januari 1967 voor de Vrienden Bartóks Sonate voor twee piano’s en slagwerk gespeeld en gezorgd voor een ‘uiterst muzikale, meeslepende uitvoering’. Bovendien werkte de groep onder meer mee aan uitvoeringen van Orffs Carmina burana.
Het volgende programma was nog spectaculairder met Stockhausens Kontra-Punkte, Signalement van Peter Schat en Eclat van Pierre Boulez. Ditmaal viel Boulez’ Eclat, dat werd uitgevoerd onder leiding van de componist, de eer te beurt om herhaald te worden, maar ook Signalement werd nogmaals uitgevoerd. ‘Dat was de middag die werd gegeven door de Slagwerkgroep Amsterdam plus een handvol strijkers en blazers uit het Concertgebouworkest, en hun werkkracht en bekwaamheid willen wij hier met de meeste nadruk memoreren,’ schreef H.J.M. Muller in De Telegraaf. J. Reichenfeld in het Algemeen Handelsblad: ‘Hulde voor de dirigent Pierre Boulez, voor de leden uit het Concertgebouworkest en voor alle overige musici die hun medewerking verleenden aan dit actuele concert. Zij hebben het avant-gardistisch geïnteresseerde publiek een grote dienst bewezen.’
Het volgende seizoen vestigde de Slagwerkgroep de aandacht op zich met een uitvoering van Shinohara’s Alternance in de E-serie. De componist was aanwezig. Het concert werd geleid door Pierre Boulez, maar de Slagwerkgroep speelde en leidde de uitvoering zelf: ‘Wie maar een hand of stok vrij had, sloeg op een bepaald moment de maat,’ aldus Mia Aleven-Vranken. ‘Het is langzamerhand alom bekend dat deze groep een van de beste van Europa is,’ schreef Konrad Boehmer en: ‘Boulez, die de uitvoering vanuit de zaal aanhoorde, was zichtbaar enthousiast.’ Op 30 mei 1968 volgde in het kader van de Kunstmaand Amsterdam een ‘politiek-demonstratief experimenteel concert’ in Carré met medewerking van het Nederlands Blazers Ensemble, en het Amsterdams Strijkkwartet. Gespeeld werden werken van Louis Andriessen, Misja Mengelberg en Peter Schat. Het programmaboek bestond uit een veertig pagina’s tellende geschrift met citaten van onder anderen Lenin, Mao, Marcuse, Adorno en Che Guevara. Het doel was democratisering van de muziek. De Slagwerkgroep kwam aan bod in Peter Schats On escalation. Zodra het politieke aspect zich manifesteerde, zagen de NCRV en de NRU van radio-uitzending af, maar heel jong, progressief en ‘in’ Amsterdam was komen opdraven en verheugde zich op een rel. Toen een van de bezoekers Jan Labordus zijn stokken afhandig maakte en zelf de pauken begon te bewerken, kwam Peter Schat tussenbeide. De chaos werd in banen geleid en het concert voortgezet, totdat het publiek na afloop zijn kans weer greep. Het – burgerlijk – kostbare instrumentarium was toen al in veiligheid gebracht.
Peter Schat bleef een van de succescomponisten van de Slagwerkgroep. In seizoen 1968-1969 werd Signalement nogmaals uitgevoerd in een door Bernard Haitink geleid concert met 20ste-eeuwse muziek. Ook in dit geval speelde en leidde de Slagwerkgroep de uitvoering zelf en ook hier koos het publiek Signalement uit voor herhaling. De Slagwerkgroep trok ook het land in en trad onder andere op in de Katholieke Hogeschool in Tilburg. Tijdens het Holland Festival oogstte de Slagwerkgroep veel succes met de wereldpremière van Tripticon van Simeon ten Holt, en uitvoeringen van Milan Stibilj’s Epervier de te faiblesse en Shen van Tona Scherchen, waarin de slagwerkers ook vocale bijdragen leverden met ongearticuleerde kreten en gehijg.
‘Zes slagwerkers bedienen 235 instrumenten’ zo luidt een krantenkop aan het begin van het seizoen 1969-1970. De toekomstplannen van de groep worden door Jan Labordus simpel samengevat: ‘Gewoon doorgaan.’ In de C-serie brengt de Slagwerkgroep een nieuw werk van Ton de Kruyf, Séance. ‘Flessen, zaag en teil in De Kruyfs Séance’ schreef Mia Aleven-Vranken. De Kruyf had in aanmerking genomen dat het werk een opdracht was van Jeugd en Muziek en het instrumentarium uitgebreid met een scheepsbel, een metalen kikkertje, flessen en een teil water. In Nederland trad de Slagwerkgroep op voor de Delftse Kunststichting. In het buitenland in Osaka. Samen met het Nederlands Blazers Ensemble reisden zij naar Osaka voor een optreden tijdens de Wereldtentoonstelling. En passant speelden zij in Bangkok, in een warenhuis in Tokio - ‘gewoon op de parterre, midden tussen de lingerie,’ aldus Jan Labordus - en tenslotte in Osaka, waar zij Ohana uitvoerden.
‘Playing an incredible number of percussion instruments - gongs, xylophones, celestas, triangle, cymbals, tambourines, rattles and drums of all sorts - the five men and one woman were most amazing, both aurally and visually. Een optreden in het Holland Festival 1970 besloot hun seizoen. Hier brachten zij de première van Requiem voor slagwerkensemble van David Porcelijn en speelden nogmaals De Kruyfs Séance.
De bezetting van de Slagwerkgroep had inmiddels een wijziging ondergaan. Cees van Steyn werd al gauw vervangen door Piet Lückerhof en later kwam Jan Pustjens in de plaats van Ruud van den Brink. Opnieuw speelden zij in ongebruikelijke locaties: Gebouw Frascati aan de Nes voor een Nachtconcert door ensembles uit het Concertgebouworkest op 30 oktober 1970 met het Amsterdams Kamerorkest, het Nederlands Koperkwintet, het Concertgebouw-Pianokwartet en het Amsterdams Bachensemble. De Slagwerkgroep besloot de nachtelijke sessie met Signalement.
Tijdens het C-concert van het Concertgebouworkest in 1971 brengen de slagwerkers nogmaals en spectaculair werk onder de aandacht: Continuum van de Pool Kazimierz Serocki. Drie slagwerkers musiceerden op het podium, drie van hen, inclusief de hoogblonde Willy Goudswaard, zaten met hun hele hebben en houden in de zaal, dramatisch uitgelicht door schijnwerpers. Inclusief zweep en lege flessen bedienden zij ditmaal 123 instrumenten. Deze uitvoering had hun zestig uur repetitie gekost, aldus Jan Labordus. Bij het visuele contact op afstand had het ensemble een eigen communicatietechniek ontwikkeld. ‘De seintechniek van Labordus en zijn kompanen zou wel eens bruikbaar kunnen zijn voor de landsverdediging als het weer zover is,’ besloot een van de recensies. Het werk werd herhaald in Tilburg en in het Amsterdamse Stedelijk Museum.
Een van de laatste concerten van de Slagwerkgroep Amsterdam was dat voor de Eduard van Beinum Stichting in de Kleine Zaal met uitvoeringen van Shinohara’s Alternance en, met enig pas- en meetwerk, Continuum. In 1972 volgde nog een uitvoering van Jurriaan Andriessens Summer Dances, waarna het doek viel voor de Slagwerkgroep. Dat zij een leegte nalieten was duidelijk en een kleine tien jaar later nam de Nieuwe Slagwerkgroep de fakkel over.
Truus de Leur
Kcourant - oktober 2003